In mijn eerste jaar als districtsleider heb ik op 22 november 2014 een lezing gehouden waarin ik mijn eerste inzichten deelde over hoe wij als kerk verder moeten. Het was een uitnodiging tot een gesprek.
Inleiding
Quo vadis is een bekende Latijnse spreuk en betekent waarheen ga je? Deze woorden, ook bekend door een speelfilm met die titel uit 1951, gaan terug op het apocriefe geschrift De handelingen van Petrus. Dat werk gaat over de werkzaamheden van Petrus in Rome. Als op een gegeven moment het gerucht de ronde doet dat de Romeinse overheid Petrus wil ombrengen, vlucht hij de stad uit. Bij de stadspoort ziet hij Jezus de stad binnenkomen en Petrus vraagt hem: “Waar gaat u naartoe Heer?” – Domine, quo vadis – waarop de Heer antwoordt: “Ik ga Rome in om gekruisigd te worden”. Dan beseft Petrus de boodschap en gaat terug de stad in (Klijn 149-153).
Petrus ziet de moeilijkheden en vlucht weg van zijn taak om de kudde te leiden (zie Joh. 21:15-19), maar door de ontmoeting met Jezus hervindt hij zichzelf en keert terug naar de gemeente. De vraag quo vadis en de setting van het verhaal lijken mij toepasselijk op onze situatie. De uitdagingen waar de kerk voor gesteld wordt hopen zich op, en hoe reageert de kerk? Ontloopt ze evenals Petrus haar verantwoordelijkheid? Of gaat zij, bezield door een nieuwe ontmoeting met de Heer op de uitdagingen af, wetende dat het niet makkelijk zal worden? Waarheen Kerk van de Nazarener Nederland?
Ik ben nog maar ruim acht maanden landelijk leider van onze kerk, en na 17 jaar buitenland en werkzaam te zijn geweest in het onderwijs is er nog veel waar ik in moet komen en wat ik nog niet goed plaatsen kan. Maar toch kunnen de eerste indrukken heel belangrijk zijn. Daarom voel ik me vrij om mijn eerste bevindingen met u te delen als startpunt voor het gesprek over waar we heen moeten.
Ethiek
In 2013 bracht de Wereldraad van Kerken een Faith and Order Study Document uit over de enorme verdeeldheid die ethische kwesties oproepen binnen gemeentes en tussen kerken. Waar vroeger dogmatische kwesties voor verdeeldheid en kerkscheuringen zorgden zijn het nu voornamelijk de morele vraagstukken zoals homoseksualiteit, huwelijk, samenwonen, echtscheiding, vrouwen in het ambt, en euthanasie om een aantal te noemen. Ook binnen ons district is dit merkbaar. Het gesprek over homoseksualiteit heeft een paar jaar geleden de eenheid onder de voorgangers aanzienlijk onder druk gezet, en de verschillen tussen de gemeentes in ons district worden vaak afgemeten door wat in welke kerk wel is geaccepteerd en in andere niet. Districtsactiviteiten zoals het kinderkamp en jeugdkamp krijgen hiervan vaak de rekening gepresenteerd als zij zoeken naar een gezamenlijke lijn voor de leiding, en richtlijnen voor de deelnemers.
In het document van de wereldraad worden verschillende oorzaken beschreven waarom de gemoederen in dergelijke zaken vaak zo hoog oplopen. Vele hebben te maken met verschillen in cultuur en achtergrond, maar ook met de wijze van nadenken over ethische kwesties. Deze verschillen spelen een beduidende rol in discussies tussen verschillende culturen, maar zijn ook steeds meer merkbaar in de ethische reflectie binnen de eigen cultuur, en dus ook tussen de verschillende gemeentes binnen ons district. Zo kunnen bijvoorbeeld twee mensen uit ons district elkaar volledig vinden in hun verbazing dat polygamie in de Kerk van de Nazarener in Afrika nog een groot thema is, of waarom veel Amerikaanse Nazareners zo een groot probleem maken van een glas wijn bij het eten, maar vervolgens lijnrecht tegenover elkaar staan over homoseksualiteit. Voor mondiale kerken zoals de Rooms Katholieke Kerk, het Leger des Heils en ook onze kerk is de uitdaging in de ethische discussie veel en veel groter dan nationale kerkgemeenschappen zoals de PKN of de Evangelische Kirche in Deutschland (EKD). Anders dan een nationale kerk hebben wij te maken met grote culturele tegenstellingen tussen het noordelijke en zuidelijk halfrond, en tussen het westen, het midden oosten en verre oosten.
In de conclusie van het rapport van de wereldraad van kerken worden de kerken aangespoord om het gemeenschappelijke te zoeken dat als fundament kan dienen om de ander te begrijpen te midden van de verschillen (55). In onze morele discussies hebben we gemeenschappelijke bronnen en uitgangspunten zoals de Bijbel, kerkelijke traditie, ervaringen en kennis, en die zullen we moeten benoemen omdat die leiden tot gemeenschappelijke overtuigingen. Ook al kunnen we verschillen over hoe om te gaan met gescheiden mensen in de gemeente of mensen die samenwonen, toch kunnen we het samen eens zijn over een Bijbelse visie op het huwelijk. In onze verschillen zullen we dus meer moeten zoeken naar wat wij gemeenschappelijk hebben.
En hier ligt nu juist de uitdaging voor de KvdN in Nederland. Ik constateer dat het landelijke kader, de districtsorganisatie te mager is, en dat de plaatselijke gemeentes zo allemaal hun eigen weg gaan. Wie wij als Kerk van de Nazarener zijn is op dit moment te sterk afhankelijk van de plaatselijke gemeente. Anders geformuleerd, de plaatselijke gemeentes lopen gevaar te congegrationalistisch te opereren. Ook in het eindverslag van de consultatiecommissie schreef Gert Jaspers dat twee van de vier gewenste ontwikkelingen die de commissie steeds weer terug hoorde te maken hadden met eenheid tussen de kerken en in kerken en predikanten onderling, en met de identiteit van onze kerk (Jaarboek DV 2014, 55).
Nu wordt er altijd met een bepaalde regelmaat geroepen om een grotere eenheid en een sterkere identiteit. Maar de noodzaak is nu urgenter. Meer dan voorheen wordt van de kerk bijbels-theologische oriëntatie gevraagd in het omgaan met de vele ethische dilemma’s van onze tijd. En zeker een heiligingskerk kan alleen dan geloofwaardig zijn als zij heel praktisch kan invullen wat liefde betekent die de zonde uitdrijft. Zonder een ethische invulling blijft heiliging steken in mooie woorden of verwordt het tot een individualistische gevoelsboodschap. Maar de ethische reflectie over velerlei thema’s is in ons district gestrand toen de discussie onder de voorgangers over homoseksualiteit stokte. Om dit gesprek weer op gang te brengen en ook om allerlei andere noodzakelijke thema’s te bespreken zullen we ons eerst moeten richten op wat wij gemeenschappelijk hebben.
Om de ethische discussie zonder schipbreuk te voeren zijn een aantal randvoorwaarden noodzakelijk.
- Kunnen we elkaar vinden in een Wesleyaanse theologische visie, verwoord in onze geloofsbelijdenis? Is er voldoende theologische kennis omtrent de Wesleyaanse heiligingstraditie aanwezig in ons district?
- Nog fundamenteler dan de theologische traditie, maar niet los hiervan is hoe we de Bijbel lezen als Gods onfeilbare openbaring “betreffende ons, in alles wat noodzakelijk is voor onze verlossing” (Geloofsbelijdenis KvdN artikel IV). Kunnen we elkaar vinden in een gemeenschappelijke hermeneutiek?
- Maar ook de kerkelijke traditie is belangrijk. Is er een herkenbare handelwijze die plaatselijke gemeentes samenbindt in een district? En in een groter verband, is er een internationaal besef en verbondenheid tussen de districten wereldwijd die culturele tegenstellingen kan overbruggen?
Ik wil op deze drie vragen ingaan, alsmede een aantal andere thema’s om uiteindelijk weer terug te keren tot het thema van ethische kwesties.
Geestelijke vitaliteit
De conflicten van het westen met de radicale Islam, en een groeiende radicalisering onder moslim jongeren in het westen leggen een gevoelige plek bloot van de westerse beschaving. Kenmerkend voor de westerse cultuur is het vooruitgangsdenken en daaraan gekoppeld de overtuiging dat het vrije westen voorop loopt en aanstekelijke waarden uitdraagt die uiteindelijk in andere werelddelen zullen worden overgenomen. Maar zo aanstekelijk blijken onze waarden niet te zijn als wij denken; de niet-westerse mens ziet het anders. Hierbij komt dat het politieke handelen van de westerse landen veelal opportunistisch is en gedreven wordt door nationale belangen. De complexiteit van de problematiek in het Midden Oosten en van het conflict in de Oekraïne is ook een gevolg van het handelen van de Westerse landen in het verleden. En zo bestrijden we regelmatig problemen die we zelf veroorzaakt hebben door opportunisme en korte termijn denken. Wat in de politiek vaak ontbreekt is een vaste koers, gebaseerd op een grondovertuiging die verder reikt dan eigen belang.
Ik wil geen politieke bespiegelingen of een verhandeling over de Westerse cultuur geven, maar ik verwijs hiernaar omdat de Westerse kerk het gevaar loopt door een soortgelijk opportunisme voortgedreven te worden. Ik zie in onze internationale kerk te veel pragmatisch handelen gericht op direct resultaat. En als we niet krijgen waarop we hoopten dan komen we weer snel met een andere aanpak.
Mijn observaties leiden tot veel vragen. Waar staat de kerk voor? Hebben we als heiligingskerk een boodschap die ergens voor staat en die tot iets oproept? Of zijn we een kerk zonder tanden met een softe boodschap van liefde en acceptatie zonder de overtuiging dat God mensen kan veranderen? Hebben we het discipelschap ontdaan van een prijs waar Bonhoeffer al voor gewaarschuwd heeft? Worden we geteisterd door geestelijke oppervlakkigheid, waar Richard Foster in jaren ’70 al op wees?
De mensen willen helderheid en geen wolligheid. Met name jongeren zoeken een kerk die ergens voor staat, een kerk met een ideaal waar ze zich aan willen geven. Geen vaag geklets. Radicaal is een woord dat ik ze heel vaak hoor gebruiken. Waar staat de KvdN in Nederland voor? Dan kunnen we niet komen aanzetten met essentials en non-essentials, of dat we ergens tussen de traditionele en charismatische kerken instaan. Waar geloven we heilig in en wat willen we uitdragen? Waar gaan we voor?
Er heerst te grote onzekerheid en verlegenheid hierover. Velen weten het niet meer zo precies. We praten er liever wat om heen, en soms verheffen we een gebrek aan overtuiging tot een deugd. Maar op zo een kerk zit de wereld niet te wachten. We bevinden ons in een kritieke situatie, te meer omdat het christelijk geloof en de christelijke normen en waarden steeds minder vanzelfsprekend zijn, ook binnen de kerken. De vitaliteit en daarmee het getuigenis van de kerk staat op het spel.
We zullen onszelf moeten hervinden, niet op dogmatisch vlak maar op geestelijk vlak. Het gaat niet om het fanatiek aanhangen van dogmatische standpunten, maar om het uitleven van deze dogma’s. Als we belijden dat Jezus onze Verlosser is dan moet dat zichtbaar worden in de verzoening waar we ons aan geven tussen mensen en groepen die vijandig tegenover elkaar staan, zowel in onze gemeenschappen als in de samenleving. Als we in de volkomen heiligmaking geloven dan moet dit opgevolgd worden door ons getuigenis hoe God ons voortdurend aan het veranderen is. Zonder dit getuigenis verwordt onze boodschap tot lege woorden. Wat er moet gebeuren in onze eigen gemeentes is een geestelijke vernieuwing en diepgang.
Willow Creek heeft een interessant onderzoek verricht naar geloofsgroei in gemeentes. Het was ingegeven door de schokkende ontdekking dat ondanks de gigantische groei van die gemeente, de meeste mensen niet verder groeiden in hun geloof, en een groot gedeelte er zelfs over nadacht om de gemeente te verlaten. Dit boek, Move, What 1000 churches reveal about spiritual growth analyseert statistisch onderzoek in meer dan 1000 kerken over geestelijke groei, en een aantal conclusies vielen mij op.
- Deelname aan kerkelijke activiteiten op zich is geen garantie voor geestelijke groei en kan geen graadmeter zijn voor het geestelijk leven van een gemeente. Met andere woorden, een grote en aantrekkelijke gemeente is geen garantie dat gelovigen groeien.
- Wat belangrijk is voor de geestelijke groei varieert. Kerkbezoek en kerkelijke activiteiten zijn belangrijk aan het begin van iemands geloofsweg en minder na verloop van een aantal jaren.
- De grootste invloed op geestelijke groei heeft het lezen en overdenken van de Bijbel. Hiermee wordt niet Bijbelkennis bedoeld, maar het meditatieve en contemplatieve lezen van de Bijbel.
- Ongeveer 26% van alle mensen in de kerken, ook groeiende kerken, omschrijft hun geloofsleven als gestagneerd en/of zegt teleurgesteld te zijn in hun gemeente.
Ook al is het boek gebaseerd op Amerikaans onderzoek, toch denk ik dat in Nederland de situatie onder evangelische gemeentes niet veel anders is en dat de conclusies ook op onze gemeentes van toepassing zijn.
Als wij dus een geestelijke diepgang en vitaliteit in onze gemeentes willen bevorderen dan zullen wij de mensen in onze gemeentes moeten stimuleren om hun Bijbel meer en biddend te lezen als Gods gesproken woord. In vergelijking met de Angelsaksische landen lopen wij in Nederland hierin achter. Door de Calvinistische achtergrond zijn wij veel te cognitief ingesteld en denken direct aan Bijbelkennis en aan Bijbelstudies die in navolging van de moderne Bijbelwetenschap de Bijbel letterlijk en figuurlijk ontrafelen. Maar het kan ook anders zoals een canonical approach (Childs) en een literary/narrative reading of Scripture (Wright, Peterson) laten zien zonder de inzichten van de bijbelwetenschappers te negeren. In aansluiting op de kerk van vóór de Verlichting zullen we Bijbel meer meditatief moeten lezen als het Woord van God dat tot ons spreekt en ons bevraagt, en niet zozeer als het Woord dat bestudeerd en uitgelegd moet worden. En ook zullen we de Bijbel niet meer moeten gebruiken als een arsenaal van teksten die we – snel en uit hun verband – toepassen op allerlei kwesties.
Ik wil verder ook wijzen op een preek van Wesley (Sermon 16, “The means of Grace”) waarin hij aangeeft dat van alle middelen die de gelovigen tot hun beschikking hebben, gebed en Bijbellezen de twee belangrijkste zijn voor de verdieping van geloof. Trouwens, het concept van means of grace (genademiddelen) verdient ook onze aandacht, evenals de boeken over de spiritual disciplines (Foster, Mulholland, Peterson etc.).
Er zal in onze kerkelijke gemeenschappen een cultuuromslag moeten plaatsvinden zodat door gebed en Bijbel geloofsverdieping en -vernieuwing gaat plaatsvinden en de geestelijke vitaliteit van de gemeente toeneemt. Zonder een dergelijke vernieuwing zal de kerk in een voortgaande secularisering van de samenleving steeds verder afbrokkelen, of zich aanpassen aan haar omgeving. Ik hoop dat deze vernieuwing van de voorgangers en leiders in de gemeentes gaat komen, maar uit eigen ervaring weet ik dat wij voorgangers en leiders dan eerst zelf veranderd en vernieuwd moeten worden. Wilt u met mij mee bidden voor zo een verandering?
NJI. Investeren in jongeren en leiderschapsontwikkeling
Naast een jongeren organisatie die tieners en jongvolwassenen het evangelie brengt en hen opbouwt in het geloof, is de NJI ook de organisatie waar jonge leiders worden ontdekt en gevormd. Binnen de vertrouwde omgeving van de NJI krijgen jonge mensen de gelegenheid om hun leiderschapstalenten te verkennen en te ontwikkelen onder begeleiding van coaches en mentoren. Ik was onder de indruk van het YCO (Young Contributor) model van de zomerkampen en wens dat dit verder wordt uitgebouwd. Dit is een prachtige voorzetting van het Leadership Development Initiative (LDI) van enkele jaren geleden en volledig geïntegreerd in onze kerkelijke organisatie.
Maar dit vereist dat er ook van de andere kant aan de brug gebouwd moet worden zodat de jonge leiders op een gegeven hun kwaliteiten kunnen gaan inzetten op andere gebieden in de kerk buiten de NJI. De kerk zal ruimte moeten maken voor de jongeren en gelegenheid moeten geven leiderschap op zich te nemen.
Als voorbeeld wil ik de muziekgroepen in Zaanstad noemen en organisatie van de diensten. Deze is in handen van jonge mensen die allemaal hun talenten hebben ontdekt en gebruikt in hun NJI tijd en met namen in de Devote diensten. Deze investering in de NJI van bijna 10 jaar geleden blijkt nu richtingbepalend te worden voor het toekomstige beleid omtrent de diensten omdat we een geweldige expertise in huis blijken te hebben. Ook het X-perience TV initiatief in Vlaardingen biedt deze gelegenheid. Dit kan enorme invloed gaan hebben op de toekomst van de gemeente.
De vraag aan de kerk is hoeveel zij bereid is te investeren in de jongeren. Geven we hen de ruimte buiten hun eigen jeugdactiviteiten? Wij zijn gezegend met veel kinderen en jeugd. Maar blijven ze bij ons als ze ouder worden? In de kerk van nu mis ik te veel tieners van vroeger toen ik een tiener en jeugdleider was.
Maar ik zie de NJI ook graag als de organisatie die voorgangers voortbrengt. Onder de huidige voorgangers zijn er slechts enkelen die vrucht van ons jeugdwerk zijn. De meesten die zich op jonge leeftijd geroepen wisten hebben zich pas later bij ons aangesloten.
Waarom worden zo weinig van de NJI’ers geroepen tot voorganger? Hebben de voorgangers te weinig rondgekeken in hun jeugdgroepen en mensen met een roeping gestimuleerd? Zijn de NJI’s hier te weinig mee bezig geweest, dat God mensen roept? Waren de voorgangers geen inspirerende voorbeelden? Zijn de kerken verkeerd met hun voorgangers omgegaan? Heeft de kerk een verkeerd klimaat gecreëerd?
Als voorgangers uit onze NJI voort komen fungeert de NJI als oefenplaats voor hun latere bediening. En er ontstaat al vroeg een onderlinge verbondenheid tussen de latere collega’s wat goed is voor de samenhang in het district. En binnen de NJI kan dan kennis opgedaan worden van wat de KvdN is, ook internationaal.
Wesleyaanse identiteit
Mijn observatie is dat de theologische know how van de Wesleyaanse traditie in haar volle breedte ontoereikend is voor de omvang van ons district en om theologisch leiderschap te bieden in de toekomst. Wij zullen hierin moeten investeren, zowel onder de voorgangers als gemeenteleden.
Dit begint met de opleiding van voorgangers. Van de 24 oudsten in ons district hebben 13 als hun basis theologische vorming een Nazarener opleiding gevolgd (54%). Van dezen hebben 7 via EuNC gestudeerd (29%).
Deze percentages dalen als we letten op de voorgangers die momenteel actief in de gemeentes zijn. Van 20 oudsten en districtsbevoegden die zijn aangesteld in een gemeente in ons district hebben 9 een Nazarener opleiding gevolgd (45%) als hun basis theologische vorming, en van deze 9 hebben 5 via EuNC gestudeerd (25%).
Onder de huidge districtsbevoegden dalen de percentages nog meer. Van de 11 hebben 4 een Nazarener opleiding gevolgd of volgen die (36%), met 1 EuNC student (9%).
Nu zeggen deze cijfers niet alles. Ik, evenals mijn twee voorgangers in de functie van landelijk leider hebben hun basis theologische opleiding niet op een Nazarener school ontvangen. Maar toch laten de gezamenlijke cijfers wel een bepaald beeld zien dat onvoldoende is voor een kerk die zich in de theologische setting van Nederland als Wesleyaanse kerk wil profileren.
Hoe kunnen we kennis van de Wesleyaanse theologische visie versterken? Als eerste aanzet wil ik drie mogelijkheden noemen
- De eerste mogelijkheid is al enkele jaren ingezet, namelijk de volledige opleiding van EuNC wordt nu in deeltijd in Nederland aangeboden. We zullen de school verder moeten uitbouwen om de concurrentie aan te kunnen gaan met andere scholen, en we zullen wegen moeten vinden om niet alleen voorgangers, maar ook andere leiders en medewerkers te onderwijzen.
- Meer voorgangers stimuleren een Master’s opleiding te doen aan een Wesleyaanse school en bij voorkeur een Nazarener school. En in verschillende disciplines.
- Meer studieprojecten met de voorgangers. Dit jaar zijn we begonnen met het bestuderen en bespreken van het boek van Tom Noble, Holy Trinity: Holy People, The Theology of Christian Perfecting.
Voorgangers
In een bespreking met vertegenwoordigers van landelijke kerken die bij de EA-EZA zijn aangesloten hoorde ik dat in vele gemeentes in de komende 5 tot 10 jaar een generatie voorgangers met pensioen zal gaan, en dat er weinig nieuwe en jonge voorgangers zijn die het kunnen overnemen.
Gelukkig valt dit bij ons mee, en zijn er mensen in de opleiding. Van de huidige groep van actieve voorgangers in onze gemeentes (oudsten en pastors), gaan in de komende 10 jaar drie met pensioen. In de volgende 10 jaar is die groep voor zover we nu kunnen zien groter. Momenteel hebben 11 personen een districtsbevoegdheid, van wie 7 reeds als pastor werkzaam zijn. En weet ik van nog eens 11 anderen die een plaatselijke bevoegdheid hebben of krijgen of het lekenbediening traject opgaan. Ik ben hier dankbaar voor, maar desalniettemin is er geen reden om achterover te leunen. Zoals al aangegeven komen heel weinig van onze voorgangers voort uit onze eigen gemeentes. De meesten sluiten zich bij de kerk aan met al een bestaande roeping. Wat mij alarmeert is dat onze gemeentes te weinig voorgangers genereren, zowel jongeren als ouderen.
Er zal dus een actiever beleid gevoerd moeten worden om meer mensen aan te moedigen een volttijd of deeltijd bediening in de kerk te verkennen. En ook hierin zullen we ons moeten verbreden. Vaak is de aandacht te eenzijdig gericht geweest op de all-round voorganger, maar zoals het Handboek verschillende roles of ministry aangeeft zo zullen wij ook meer moeten differentiëren.
De Districtsraad Geestelijke Stand (DRGS) is dit jaar begonnen een dergelijk beleid te ontwikkelen. We hopen dit plan op de komende districtsvergadering te kunnen presenteren, en ik volsta hier met de drie belangrijkste kernpunten.
- Naast het traject naar ordinatie willen we de lekenbediening op de kaart zetten als een andere erkende bediening in de kerk. Ook deze bediening zal een studietraject omvatten dat door EuNC-NL aangeboden zal worden.
- Verder willen we in het traject naar ordinatie de plaatselijke bevoegdheid meer body geven en een hogere erkenning, en tegelijkertijd de drempel naar districtsbevoegdheid ophogen.
- De DRGS zal ook de mensen met een plaatselijke bevoegdheid en de mensen in het lekentraject gaan begeleiden en voor alle mensen in opleiding of op weg naar ordinatie tweemaal per jaar een seminar-dag organiseren.
Het Nederlandse district in een wereldwijde kerk
Ik constateer dat de landelijke organisatie van ons district behoorlijk uitgehold is met als gevolg dat te veel bij de DAR terecht komt. Gelukkig hebben we dit jaar weer een DNMI voorzitter, maar hierdoor zal Anneke Nicolai zich terugtrekken als DAR lid. Er is geen DRCL, waardoor zaken zoals kinderkamp en districtsmuziekdag bij de DAR terecht komen of door individuen uit gemeentes worden opgepakt zonder integratie in of ondersteuning vanuit landelijk beleid. Ook blijven dingen liggen. De motie betreffende een onderwijsdag, op de DV van 2013 aangenomen is nog steeds niet uitgevoerd. De DPR bevindt zich in een moeilijke periode door gebrek aan mensen. Gelukkig is er een sterke DAR met leden die veel inzet tonen, en worden zij ondersteund door competente en toegewijde raden zoals de Districtsraad Kerkelijke Goederen (DRKG) en mensen zoals David Catsburg (penningmeester), Renske Zwart (districtssecretaris), Ger Berkhout (pensioen en verzekeringen voor voorgangers), Wouter van der Zeijden en Matthijs Boor (NJI) en Ria Kegel (secretariaat DRGS) en anderen. Maar over de volle breedte komen we mensen te kort.
Nu is het doel niet dat er een districtsorganisatie komt omdat dit eenmaal zo moet. Maar het gaat om het gezamenlijke getuigenis van onze kerk in de Nederlandse samenleving, wat meer moet zijn dan een beeld dat door slechts een paar gemeentes bepaald wordt, of een onsamenhangend beeld van alle plaatselijke gemeentes. De consultatiecommissie schreef in haar eindrapport dat twee van de vier gewenste ontwikkelingen die het meest genoemd waren in de gesprekken met voorgangers, districtsleiders en gemeenteleiders te maken hadden met samenwerking met andere kerken en de kerk meer profileren naar buiten, en met aandacht voor missionaire initiatieven en het stichten van nieuwe kerken (Jaarboek DV 2014, 55).
Om deze doelstellingen te realiseren is een landelijke organisatie nodig. Willen we als kerk, hoe klein we ook zijn, invloed hebben in onze samenleving dan zullen we meer moeten samenwerken en ons beter landelijk moeten organiseren. Er zal meer gepubliceerd moeten worden, meer representatie in allerlei verbanden, meer samenwerking en betere afstemming op elkaar en meer kruisbestuiving. Dit betekent dat meer mensen vanuit de gemeentes bereid gevonden moeten worden om op landelijk niveau mee te draaien of om plaatselijke initiatieven aan elkaar te koppelen. En op lange termijn moet bezien worden of alle taken nog door vrijwilligers gedaan kunnen worden, of dat we meer mensen in dienst moeten nemen ten behoeve van kwaliteit en continuïteit. Tot nu toe zijn er in het district een betaalde jeugdwerker, een assistent van de landelijke leider (vacature), en heeft EuNC-Nederland ook personeel.
Maar er is meer nodig. Uiteindelijk gaat het om een “corporate culture” van de Kerk van de Nazarener in Nederland. Vroeger toen de school in Büsingen nog floreerde werd gezegd dat daar de Nazarener nestgeur kon worden opgesnoven. Waar krijgen mensen nu werkelijk zicht op wat de Kerk van de Nazarener is buiten hun eigen gemeente? Waar leren we om vanuit een Wesleyaanse theologische visie te denken? Waar raken we werkelijk thuis in de kerkorde van de KvdN? Dit zijn de elementen die deel uitmaken van wat een corporate culture wordt genoemd. Een corporate culture grijp je niet als je een paar boeken leest over Wesleyaanse theologie of de Kerk van de Nazarener, die ontdekt je als mensen samen zijn. Maar deze cultuur ligt niet vast, die wordt ook gevormd door de mensen. Maar dan moeten er wel mogelijkheden zijn waar die corporate culture vorm kan krijgen. En die ontmoetingen worden door een district aangereikt.
Een mooie recente bijdrage hiertoe is het boekje van Jaap Overduin over de sacramenten en rituelen in de Kerk van de Nazarener. En ik hoop dat meer van dergelijke publicaties zullen verschijnen. Ook de nieuwe website van de kerk kan hiertoe bijdragen en het districtsnieuws, en vele andere initiatieven. We zullen onze kerkelijke traditie herkenbaar in Nederland moeten profileren, om gezamenlijk getuigenis af te leggen van onze Wesleyaanse identiteit. Om aan te geven waar we voor staan en om elkaar te vormen. Als iedere gemeente haar eigen koers vaart en zelf interpreteert wat eigen is aan de Kerk van de Nazarener dan zullen we los zand zijn, maar als we onze gemeenschappelijk identiteit kunnen uitdragen, dan zullen de onderlinge verschillen tussen de gemeentes het gezamenlijk getuigenis versterken en niet afbreken. Mijn observatie is dat de gemeenschappelijkheid op dit moment te zwak is waardoor de onderlinge verschillen als een bedreiging worden ervaren.
Als we buiten ons land treden en ons district in het grotere verband van de Eurazië regio en vervolgens in de wereldwijde Nazarener gemeenschap plaatsen dan wordt het nog lastiger vanwege de grote cultuurverschillen. En toch mogen we ons niet losmaken uit dit grotere verband en een isolement opzoeken, hoe verleidelijk het ook mag zijn om slechts een landelijke kerk te zijn. De internationale contacten leren ons anders naar onszelf te kijken en verbreden onze horizon, en helpen ons uiteindelijk ook om beter te kunnen functioneren in onze eigen multi-culturele samenleving. Dit is niet makkelijk. De Nazarener uit een andere cultuur met andere opvattingen dan de onze is ons gegeven om samen een weg te vinden, om blinde vlekken op te sporen, te bidden om meer genade, om te groeien en te veranderen.
Duurzame groei en nieuwe vormen van kerk zijn
Tijdens de afgelopen predikantenconferentie in mei zijn we op een middag met verschillende districtsleiders het gesprek aangegaan over verschillende thema’s. De workshops vanmiddag zijn hier een vervolg op. De drie thema’s moeten in mijn ogen veel aandacht krijgen.
Een korte uitleg. Het thema van kerk en de volgende generatie is reeds voldoende behandeld. Het tweede onderwerp over duurzame groei heeft met financiën en effectiviteit te maken. Duurzaamheid of sustainability is een woord dat we steeds vaker horen. Hoe gaan we verder groeien? Kunnen we in de toekomst nog eigen gebouwen bekostigen? Is het de juiste financiële investering om gebouwen te bezitten die voor het grootste deel van de week leeg staan? Dwingen deze vragen ons om heel anders over gemeente zijn na te denken dat minder gebouw-gebonden is? En hoe stichten we nieuwe gemeentes? Zijn er nu al lessen te leren van de projecten in Utrecht, Dordrecht en Amersfoort? Moeten we sprongen maken naar gebieden in Nederland waar geen KvdN is zoals in Utrecht of gaan we groeien via het olievlek model vanuit een bestaande gemeente door wat we gezien hebben in Purmerend en Hoekse Waard. Een andere vraag is of het efficiënter is om bestaande gemeentes verder uit te bouwen tot een grote gemeente zoals in Vlaardingen of juist te gaan opsplitsen zoals het plan van Amersfoort.
Het derde thema gaat over nieuwe vormen van kerk zijn. De vele veranderingen in onze cultuur roepen de vraag op of de kerk naar nieuwe en effectievere modellen moet zoeken om kerk te zijn. Is de vorm van onze diensten van zingen en luisteren naar een preek nog de beste manier? Hoe praten wij over Jezus in een geseculariseerde samenleving waar de kerk gemarginaliseerd is? Kunnen we nog rekenen op de inzet van mensen die een steeds drukkere agenda krijgen? De kerk is gedwongen te veranderen om relevant te blijven, maar hoe doen we dit zonder het evangelie te kort te doen? Hoeveel vernieuwing vindt er plaats in onze gemeentes? En hoe verloopt die vernieuwing? Rotterdam is al geruime tijd bezig een stadskerk te worden, Dordrecht heeft met het Reeland project ook een andere weg ingeslagen. Utrecht probeert ook met een ander model een kerk te beginnen? Is dit de weg of moet er nog meer gebeuren?
Het doel van de workshops is om met elkaar in gesprek te zijn, te horen hoe gemeentes hiermee omgaan zodat de verantwoordelijken in het district dit mee kunnen nemen in het opstellen van beleid. En als u de smaak te pakken krijgt en verder wilt meedenken en praten, vrees niet, het district is op zoek naar mensen. Dus meldt u dan aan.
“There is no holiness but social holiness”
Met dit citaat van Wesley keren we terug tot het eerste punt ethiek en tot de afronding van deze presentatie. Wat Wesley met dit citaat wilde zeggen is dat heiliging niet in isolement nagestreefd kan worden maar dat heiliging ons niet alleen dichter tot God maar ook dichter tot andere mensen brengt. Of heel anders geformuleerd, de heiliging brengt ons naar de ethiek. De geloofwaardigheid van een heiligingskerk zal afgemeten worden aan haar ethische reflectie en moreel handelen. Daarom mag een heiligingskerk niet zwijgen over ethische kwesties en moreel handelen.
Historisch gezien heeft de KvdN deze relatie altijd gelegd getuige de verschillende ethische richtlijnen die in het Handboek te vinden zijn. Het probleem is echter dat velen deze morele richtlijnen als te moralistisch en te eenzijdig ervaren, te cultuurgebonden, onvoldoende bijbels-theologisch doordacht, of te simplistisch voor de complexiteit van de ethische dilemma’s van deze tijd. Er ligt dus enorm veel huiswerk te wachten om vanuit onze heiligingstheologie handreikingen aan te bieden voor de ethische dilemma’s waar de samenleving mee worstelt. Het gaat hierin om een theologische ethiek die relevant is voor de complexiteit van de 21ste eeuw. Enkele voorbeelden van ethische werken die ons kunnen helpen zijn in de literatuurlijst opgenomen.
Als wij als kerk slagen om onze theologische visie om te zetten in handvaten voor moreel handelen, als wij de geestelijke vitaliteit hebben om die ethiek uit te leven in onze eigen gemeenschappen, en de moed om die uit te dragen in de samenleving, dan zal de kerk aan geloofwaardigheid winnen in de samenleving.
De thema’s die ik in deze presentatie heb aangesneden zijn in mijn ogen noodzakelijk om een dergelijke koers te varen en moeten de aandachtspunten van ons beleid zijn. Ik vat samen:
- We hebben voorgangers en leiders nodig die vanuit bijbel-theologische reflectie een kompas aanreiken voor een handelen dat mensen doet denken aan Jezus. Dit vraagt mensen die zich geroepen weten en bereid zijn grondige studie te verrichten.
- Het geestelijk leven in de gemeentes zal verdiept en vernieuwd moeten worden. Heiliging moet gaan leven in de gemeentes en mensen zullen veranderd moeten worden door de Heilige Geest. Dit vraagt van iedereen een dieper verlangen naar God.
- De gemeentes zullen hun geloof zichtbaar moeten maken op een manier die past bij de 21ste eeuw, zowel in hun eigen gemeenschapen als ook naar de samenleving toe. Dit vraagt innovatief denken en missionair handelen.
De uitdagingen waar onze kerk zich voor geplaatst weet zijn gigantisch. Evenals Petrus in het apocriefe Bijbelboek zouden we de moed kunnen verliezen en weglopen van onze taak. Het is alleen een hernieuwde ontmoeting met de Heer der kerk die ons de visie en de kracht geeft om ons hieraan te geven. Of we slagen in ons streven weet ik niet. Dat is ook niet belangrijk. Belangrijker is dat we trouw blijven aan onze roeping om een heiligingskerk te zijn, ook in de complexiteit van de 21e eeuw. Wilt u met mij bidden dat wij de niet bang worden, maar trouw zijn tot in de dood (Openbaring 2:10).
Literatuur
Bauckham, Richard. Bible and mission. Christian witness in a postmodern world. Milton Keynes: Paternoster, 2003.
Childs, Brevard S. “Isaiah: a commentary.” The Old Testament library. Ed. James L. Mays, Carol A. Newsom, David L. Petersen. Louisville: Westminster John Knox Press, 2001.
Dekker, Wim. Marginaal en missionair. Kleine theologie voor een krimpende kerk. Zoetermeer: Uitgeverij Boekencentrum, 2011.
Dunning, H. Ray. Reflecting the divine image: Christian ethics in Wesleyan Perspective. Downers Grove: Intervarsity Press, 1998.
Foster, Richard J. 2nd ed. Celebration of discipline. The path to spiritual growth. New York: HarperSanFrancisco, 1988.
Hawkins, Gerg L., Cally Parkinson. Move, what 1000 churches reveal about spiritual growth. Grand Rapids: Zondervan, 2011.
Hays, Richard. The moral vision of the New Testament. A contemporary introduction to New Testament ethics. Londen: T&T Clark, 1997.
Jenkins, Philip. The next Christendom. The coming of global Christianity. Oxford: University Press, 2002.
Klijn, A.F.J. ed. Apokriefen van het Nieuwe Testament I. Kampen: J.H. Kok, 1984.
Mulholland, M. Robert Jr. Invitation to a Journey. A roadmap for spiritual formation. Downers Grove: Intervarsity Press, 1993.
Noble, Tom. Holy Trinity: Holy People, The Theology of Christian Perfecting. Eugene: Wipf and Stock Publishers, 2013.
Nullens, Patrick. Verlangen naar het goede. Bouwstenen voor een christelijke ethiek. Zoetermeer: Boekencentrum, 2006.
Outler, Albert A., Richard P. Heitzenrater, ed. John Wesley’s sermons. An anthology. Nashville: Abingdon Press, 1991.
Overduin, Jaap. Wat, wanneer hoe? Gids voor het uitvoeren van sacramenten en rituelen in de Kerk van de Nazarener. Kerk van de Nazarener-Nederland, 2014.
Peterson, Eugene H. Under the unpredictable plant. An exploration in vocational holiness. Grand Rapids: William B. Eerdmans,. 1992.
—, Eat this Book. A conversation in the art of spiritual reading. London: Hodder & Stoughton, 2006.
Stassen Glen H., David P. Gushee. Kingdom ethics: following Jesus in contemporary context. Downers Grove: Intervarsity Press, 2003.
World Council of Churches. Moral discernment in the churches. Geneve: WCC Publications, 2013.
Wright, Christopher J.H. The mission of God’s people: a biblical theology of the church’s mission. Grand Rapids: Zondervan, 2010.