In het Bijbels-theologisch feuilleton dat in het najaar van 2016 is gestart, zijn we op verschillende Bijbelpassages ingegaan die in de kerkelijke discussie over homoseksualiteit steeds ter sprake komen. De conclusie van de eerste vijf artikelen is dat alleen de teksten uit Romeinen 1 en Leviticus 18-20, gelezen tegen de achtergrond van Genesis 1-3, een substantiële bijdrage leveren voor ons gesprek.
Er zijn in het Nieuwe Testament nog twee gedeelten, 1 Korintiërs 6:9-10 en 1 Timoteüs 1:9-10, die in de discussies vaak worden aangehaald. In de uitleg van deze verzen gaat de aandacht altijd uit naar twee Griekse woorden, malakoi en arsenokoitai, die de NBV vertaalt met schandknapen en knapenschenders.[1] In de brief aan de Korintiërs worden beide woorden gebruikt en in de brief aan Timoteüs alleen het laatste. Zoals ook in de andere delen van het feuilleton willen we ook nu weer breder kijken dan alleen die twee woorden en die paar verzen. Wij zullen onze aandacht alleen richten op de brief aan de Korintiërs, omdat na uitleg van die brief Timoteüs geen nieuwe inzichten zal aandragen.
Paulus heeft 1 Korintiërs niet geschreven vanwege problemen rondom het thema homoseksualiteit. Er is in de brief geen aanwijzing dat dit een onderwerp van gesprek was in de gemeente. Paulus schreef zijn brief vanwege allerlei misstanden in de gemeente, en vanwege kritiek op de invulling van zijn apostelschap. In de eerste vier hoofdstukken gaat Paulus in de aanval tegen de leiders in de gemeente. Zij laten zich leiden door eigen inzichten die zij als wijsheid bestempelen, maar die volgens Paulus lijnrecht ingaan tegen de boodschap van het evangelie. Paulus maakt een heel scherp onderscheid tussen de gemeente van Jezus Christus en de wereld. Dit onderscheid heeft in eerste instantie niet met moreel handelen te maken, maar met de bron van onze kennis en inzichten waarop wij ons handelen baseren. Paulus heeft het hier dus over twee verschillende wijzen van tegen dingen aankijken en interpreteren, of anders geformuleerd, twee verschillende morele kaders, die aan ons handelen ten grondslag liggen.
Voor ons onderzoek zijn de hoofdstukken vijf en zes belangrijk. In deze twee hoofdstukken gaat hij in op drie kwesties die hij over de gemeente gehoord heeft. Er blijkt iemand samen te leven met de vrouw van zijn vader zonder dat de gemeente hiertegen optreedt (5:1-13). Verder hebben twee groepen hun onenigheid voor een wereldse rechtbank gebracht (6:1-11), en ten slotte blijken mensen naar prostituees te gaan zonder dat zij daar een probleem in zien (6:12-20).
Incest in de gemeente
In 1 Korintiërs 5:1 benoemt hij het eerste probleem; er is iemand in de gemeente die met de vrouw van zijn vader leeft. Dit is niet alleen een overtreding van de verboden uit Leviticus 18 en 20, maar ook een handelwijze die door de Grieken en Romeinen werd afgewezen. De verbazing van Paulus richt zich niet zozeer op de zonde van deze persoon, maar op de laksheid van de gemeente die hier niet tegen optreedt en de persoon een hand boven het hoofd houdt. Paulus verwijt de gemeente trots (5:2) en zelfvoldaanheid (5:6).
Wat de gemeente te doen heeft is overduidelijk voor Paulus; deze persoon moet uit de gemeente verwijderd worden (5:2,5,7,13). Zijn theologische argument legt hij uit in de verzen 6-8. Dergelijke praktijken zijn als het oude desem dat het deeg zuur maakt. Het oude desem staat voor kwaad en ontucht en het nieuwe, ongedesemde brood voor reinheid en waarheid. Zoals Paulus het verderop in 6:11 zal zeggen; Christus heeft ons gereinigd van het oude leven en de gemeente mag de sporen van dat oude leven niet tolereren. Dit slaat niet alleen op mensen die in seksuele onreinheid leven, maar hij betrekt het op alle zonden, en noemt naast de ontuchtplegers ook geldwolven, uitbuiters, afgodendienaars, lasteraars en dronkaards (6:10-11).
Na deze duidelijke taal voelt Paulus de noodzaak om een misverstand uit een eerdere brief uit de weg te ruimen. Zijn aansporing om het contact met deze persoon te breken betreft iemand binnen de gemeente, maar niet de mensen buiten (5:10-11). De gemeenteleden moeten niet het contact mijden met mensen buiten de gemeente die deze en soortgelijke zonden begaan, anders zouden de gelovigen zich helemaal uit de wereld moeten terugtrekken. Het is Paulus om de reinheid van de gemeente te doen. Wanneer iemand in de gemeente volhardt in iets dat overduidelijk tegen het lichaam van Christus ingaat, tegen de ethiek van Gods koninkrijk, dan laat deze persoon hiermee zien niet bij Christus en zijn lichaam te horen, en daarom kan hij of zij geen deel van de gemeente uitmaken. Zo iemand is een onrechtvaardige, en dezen hebben geen deel aan het koninkrijk van God (6:9). Hiermee is die persoon geen mede-broeder of mede-zuster meer, maar een buitenstaander. En met deze persoon die buiten geplaatst is moet de gemeente omgaan zoals met alle buitenstaanders.
Wat we in de argumentatie van Paulus, maar ook in zijn verbazing over de laksheid van de gemeente kunnen proeven is de overtuiging dat de gemeente van Christus een andere handelwijze heeft dan de mensen buiten de gemeente. Er is een fundamenteel verschil tussen de gemeente en de wereld. De gemeente leeft weliswaar in de wereld, maar de ethiek van die wereld mag de gemeente niet infiltreren. Christen-zijn betekent een andere manier van leven, het betekent een andere morele visie ontwikkelen en bepaalde dingen niet meer doen en andere juist wel. Waar in onze tijd christen-worden heel sterk verbonden is met naar de kerk gaan en aan kerkelijke activiteiten deelnemen, merken we dat Paulus veel meer de nadruk legt op een veranderde manier van leven. Als mensen in de gemeente dat doen wat Paulus in 1 Korintiërs 5:1 omschrijft, dan is het voor hem overduidelijk dat zo een persoon het niet begrepen heeft en niet langer als mede-broeder of mede-zuster gezien kan worden. Deze persoon is weer, of nog steeds, als iemand die niet met Christus leeft, en moet als buitenstaander beschouwd worden.
Belangrijk is te beseffen dat de gemeente in de tijd van het Nieuwe Testament geen openbare plek is waar allerlei mensen naartoe konden gaan. De gemeente kwam samen in de huizen van mensen en moet eerder met een hechte vriendenkring vergeleken worden dan met de gemeente zoals wij die nu kennen, die in een openbaar gebouw samenkomt en zich georganiseerd heeft. In de gemeente van nu is een bepaalde mate van anonimiteit aanwezig die in de tijd van Paulus ondenkbaar was. Om het anders te zeggen, vanwege de openbare rol van de gemeente is het onderscheid tussen “binnen” en “buiten” nu veel minder sterk.
De misstand die Paulus in zijn brief beschrijft, evenals de andere voorbeelden, hadden toen een directe uitwerking op de onderlinge relaties in de gemeente en het getuigenis van de groep. Daarom zegt Paulus: “Verwijder wie kwaad doet uit uw midden” (5:13). Het is nog maar de vraag of dit advies ook voor de kerk van nu als openbaar instituut precies zo opgevolgd moet worden. In plaats van mensen die niet leven overeenkomstig de normen van het koninkrijk de toegang tot de kerk te ontzeggen, hanteren wij bepaalde criteria voor verschillende functies in de gemeente. Zo zal tegenwoordig iemand die een probleem met alcohol heeft niet de toegang tot de gemeente ontzegd worden, tenzij hij de orde verstoort of anderen een onveilig gevoel geeft. Maar geen enkele voorganger zal overwegen om deze persoon als leider van de jeugdgroep te vragen.
Wie zijn de malakoi en arsenokoitai?
Vanuit zijn schrijven over mensen binnen en buiten de gemeente kwam Paulus over een andere kwestie te spreken die hem eveneens behoorlijk hoog zat, maar die los staat van het probleem van de incestueuze man uit het voorafgaande gedeelte. Het betreft nu een geschil tussen twee gemeenteleden, die hun geschilpunt aan een wereldlijke rechtbank hebben voorgelegd. Veel informatie over wat er in de gemeente speelde kunnen we niet uit de tekst halen,[2] maar de verbazing van Paulus is overduidelijk. “Hoe durft u onderlinge rechtsgeschillen voor ongelovigen buiten de gemeente te brengen? … U moest u schamen. Is er dan niet één wijs mens onder u die tussen broeders en zusters uitspraak kan doen?”(6:1,5). Tegen de persoon die onrecht is aangedaan zegt Paulus: Waarom ondergaat u dit onrecht niet in plaats van uw recht te zoeken buiten de gemeente, want hiermee begaat u zelf ook onrecht en benadeelt u de gemeente? (6:7-8). En tegen degene die in eerste instantie onrecht gedaan heeft zegt Paulus: “Weet u niet dat iemand die onrecht doet geen deel zal hebben aan het koninkrijk van God?” (6:9). Opmerkelijk is dat Paulus deze woorden in de tweede persoon meervoud schrijft en daarmee de gemeente als geheel verantwoordelijk stelt voor deze situatie.
De lijst die Paulus in 6:9-10 geeft van mensen die als onrechtvaardig beschouwd kunnen worden en geen deel zullen hebben aan het koninkrijk van God is niet geheel willekeurig. Zij bevat tien groepen mensen, waarvan zes al in 5:10-11 genoemd waren. De vier nieuwe groepen zijn degenen die overspel plegen, de malakoi en arsenokoitai, en de dieven. Dat hier drie seksuele zonden worden toegevoegd is niet verwonderlijk gezien het voorafgaande hoofdstuk over de incestueuze man in de gemeente en het hierop volgende gedeelte (6:12-20) over het gaan naar de prostituees.
De twee woorden die we tot nu toe nog niet vertaald hebben betreffen de homoseksuele praktijk, maar wat er met beide woorden precies bedoeld wordt is minder duidelijk.[3] Malakoi verwijst hoogstwaarschijnlijk naar de jonge mannen die als passieve partner zich meestal aan oudere mannen aanboden. Maar dit wil nog niet zeggen dat deze jonge mannen dan ook mannelijke prostituees waren die hiervoor geld ontvingen, omdat het in de Griekse cultuur geaccepteerd was dat een jongeman een (erotische) relatie had met een oudere man. Het kon evenzeer met wederzijdse instemming gebeuren en zelfs onderdeel zijn van een relatie, die veelal een pedagogisch doel diende. Het probleem in deze uitleg is echter dat het woord malakoi niet het gangbare woord is dat in het Grieks van die tijd voor deze jonge mannen werd gebruikt. Hierdoor moeten we dus gissen waarom Paulus dit woord gebruikt en niet de gangbare term, en of hij hier een bepaald doel mee had, en zo ja, wat hij dan met dit woord wilde aangeven. Bij deze vragen zal de exegeet voorzichtig moeten zijn en moeten erkennen dat er veel is dat hij of zij niet weet. De verschillen in de vertalingen zijn een indicatie van dit probleem, want de vertaler moet uiteindelijk wel voor één woord kiezen.
Het woord arsenokoitai is naar alle waarschijnlijkheid een woord dat in het Hellenistische Jodendom is ontstaan. Het is namelijk een samengesteld woord van arsenos (man) en koite (bed) of koitai (gemeenschap), woorden die in de Griekse vertaling van Leviticus 18:22 en 20:13 worden gebruikt. Het kan ook gezien worden als vertaling van het Hebreeuwse mishkav zakur dat “liggen met een man” betekent. Uit de lijst uit 1 Korintiërs 6:9-10 is duidelijk dat hier bepaalde handelingen van groepen mensen worden beschreven. Paulus zegt dan ook in het volgende vers dat sommigen uit de gemeente in hun vroegere leven tot deze groepen hebben behoord. Wat hij hiermee duidelijk maakt is dat deze mensen na het leren kennen van Christus zo niet meer gehandeld hebben.
Wat uit het bovenstaande duidelijk zal zijn is dat de precieze interpretatie van deze twee woorden uitermate lastig is. Duidelijk is dat het de homoseksuele praktijk betreft, maar wat er precies mee bedoeld wordt is niet geheel duidelijk. De combinatie van malakoi en arsenokoitai wijst erop dat het eerste woord naar de meer passieve en het tweede woord naar de meer actieve partner in de homoseksuele gemeenschap verwijst. Veel meer kunnen we er niet over zeggen.
Terughoudendheid is ook geboden omdat het Paulus niet om homoseksueel gedrag te doen is. Na eerst de situatie van ontucht te hebben aangekaart, is hij vervolgens ingegaan op de rechtszaak die twee partijen in de gemeente zijn begonnen. In het uiten van zijn verbazing dat zo iets mogelijk is noemt hij ter illustratie een heel aantal voorbeelden van onrecht op die niet thuis horen in het koninkrijk van God, en dus ook niet in de gemeente. De aandacht die in onze tijd besteed wordt aan de twee woorden die verwijzen naar de homoseksuele praktijk, zonder gelijke aandacht voor de overige voorbeelden laat een eenzijdigheid aan onze kant zien en getuigt niet van een nauwkeurig luisteren naar waar het Paulus om te doen was.
Wat doen we met ons lichaam?
Er is nog een derde probleem dat Paulus in 1 Korintiërs 5-6 aansnijdt. Waarschijnlijk betrof het gemeenteleden die prostituees bezochten, of dat de gemeente niet optrad tegen iemand of een groep die zich hieraan schuldig maakte. Veel laat Paulus er niet over los, maar hij gaat wel nadrukkelijk in op het denken dat dit gedrag tolereert. Uit de inleidende verzen (6:12-13) is op te maken dat er mensen in de gemeente waren, en waarschijnlijk mensen met een leidinggevende positie, die op grond van een theologische visie allerlei praktijken tolereerden. Paulus citeert hun woorden: “Alles is mij toegestaan” (6:12), en “Het voedsel is er voor de buik en de buik is er voor het voedsel, en God zal aan beide een einde maken” (6:13).
Hun argument was dat het menselijk lichaam voorbijgaand is en dus, in tegenstelling tot het geestelijke, niet eeuwig zal bestaan. Het materiële werd hierdoor gescheiden van het geestelijke en minder hoog aangeschreven, en dit had gevolgen voor hun denken over bepaalde morele kwesties. Deze mensen concludeerden dat seks niets meer is dan een lichamelijke handeling en niet van invloed is op het geestelijk welzijn van de mens. Daarom traden zij niet op tegen de mensen die naar de prostituees gingen. Er heerste een bepaalde mate van onverschilligheid over wat we met ons lichaam doen. Omdat het in het geloof om de geestelijke zaken gaat doet het er niet zo toe wat je met je lichaam doet.
Paulus gaat hier frontaal in de aanval met het theologische argument dat wij geloven in de opwekking van het lichaam en niet in de onsterfelijkheid van de ziel zoals gebruikelijk in de Griekse cultuur. Dit argument werkt hij verder uit in hoofdstuk 15 waar hij aangeeft dat het opstandingslichaam weliswaar een andere, onvergankelijke vorm heeft, maar het is en blijft een lichaam (15:35-49). Ons lichaam doet er dus wel degelijk toe; wij dienen de Heer niet alleen met onze geest, ziel of hart, maar ook met ons lichaam (6:13-15). In 6:19 voegt hij hier nog aan toe dat ons lichaam een tempel van de Heilige Geest is en zoals de tempel in letterlijke zin rein moet zijn, zo moeten ook het lichaam en de praktische handelingen van de mens rein zijn. Paulus had al eerder over de gemeente als collectief gesproken als de tempel van de Heilige Geest (3:16-17), en past dit nu ook toe op het individuele handelen van de gemeenteleden.
Als het om de persoon of de groep gaat die prostituees bezoekt grijpt Paulus ook nog terug op de woorden uit Genesis 2:24 dat de twee in de seksuele gemeenschap één worden. Woorden die Jezus ook aanhaalde toen hij over echtscheiding sprak. Paulus plaatst de éénwording in de gemeenschap met een prostituee tegenover het verenigd worden met de Heer en één van geest worden (6:16-17). Voor Paulus is het gewoonweg uitgesloten dat iemand die één is met Christus en deel uitmaakt van de gemeente, tegelijkertijd één wordt door gemeenschap met een prostituee. Het gaat over het deel hebben aan twee verschillende lichamen die niet bij elkaar passen.
Zoals uit de theologische argumentatie van Paulus is op te maken gaat het hier om veel meer dan alleen het bezoeken van prostituees. Dit blijkt overduidelijk uit vers 18: “Ga ontucht (in het Grieks porneia) uit de weg!” Porneia kan hier gedefinieerd worden als alle seksuele praktijken die tegen de normen en waarden van het lichaam van Jezus Christus en het werk van de Heilige Geest ingaan. Ontucht kan ook in een huwelijk tussen man en vrouw voorkomen en kan dus ook betrekking hebben op overspel of het lonken en begerig kijken naar andere mannen of vrouwen (Zie Mat. 5:27-30). Daarom geeft Paulus in het volgende hoofdstuk praktische aanwijzingen voor de echtparen om ontucht te vermijden. “Een man moet zijn vrouw geven wat haar toekomt, evenals een vrouw haar man. Een vrouw heeft niet zelf de zeggenschap over haar lichaam, maar haar man; en ook een man heeft niet zelf de zeggenschap over zijn lichaam, maar zijn vrouw. Weiger elkaar de gemeenschap niet…” (7:3-5).
Wat eveneens in het geciteerde gedeelte uit hoofdstuk 7 naar voren komt is dat ons lichaam niet onszelf toebehoort, maar dat we het in het verbond van het huwelijk aan de ander toevertrouwen. Als huwelijkspartners dit vertrouwen misbruiken voor hun eigen begeerte, dan gaan zij ook tegen de ethiek van Christus in. Wij zullen ervoor moeten waken om onze blik alleen te richten op alles wat buiten het huwelijk valt, maar moeten ook aandacht hebben voor praktijken binnen het huwelijk die niet overeenkomstig Gods wil zijn. Verkrachting kan ook binnen het huwelijk optreden en het bed is helaas niet altijd een veilige plek voor één van de twee huwelijkspartners. En wat er in bed gebeurt kan vaak eerder aan lust en begeerte toegeschreven worden dan aan liefde zoals Christus er over spreekt.
Uiteindelijk zegt Paulus dat ons lichaam niet onszelf toebehoort en dat wij daarover niet zelf kunnen beschikken, zoals met een instrument in onze handen. Ons lichaam is deel van het lichaam van Christus en met ons lichaam, ziel en geest behoren wij hem toe. “Weet u niet dat u niet van uzelf bent?” (1 Kor 6:19). Het lichaam is er om de Heer te dienen (1 Kor 6:13). Deze visie ligt in de lijn van de visie op de mens die wij al zijn tegengekomen in Genesis 1-2 en in het tweede artikel van onze serie hebben besproken.
Tussenbalans
In dit artikel hebben we ingezoomd op hoofdstukken 5 en 6 uit de eerste brief van Paulus aan de Korintiërs, waar hij ingaat op drie missstanden in de gemeente die hem ter ore waren gekomen. Twee van de drie waren van seksuele aard, maar gingen niet over homoseksualiteit. Wel noemt hij in 6:9 een aantal daden van mensen die niet in overeenstemming zijn met de waarden van het koninkrijk van God. Twee daarvan hebben met de homoseksuele praktijk te maken. Omdat de woorden die Paulus hier gebruikt niet de gangbare woorden uit het Grieks van die tijd zijn en er ook geen verdere uitleg gegeven wordt kunnen we er op zich niet heel veel mee. Ook omdat het Paulus hier niet om de homoseksuele praktijk te doen was. Dit betekent dat er buiten het tekstgedeelte uit Romeinen 1 geen verdere teksten in het Nieuwe Testament zijn die ons kunnen helpen in de Bijbels-theologische reflectie op dit onderwerp.
De twee hoofdstukken uit Korinte hebben wel twee andere thema’s aangedragen voor onze reflectie over menselijke seksualiteit. Het eerste gaat over de gemeente en haar getuigenis van het nieuwe leven in Christus en het tweede gaat over onze visie op de menselijke lichamelijkheid. Voor ons gesprek roept het de volgende twee uitdagingen op:
- De gemeente maakt het nieuwe leven in Christus zichtbaar in de gemeenschap. Dit nieuwe is van een geheel andere orde dan wat in de wereld als wijsheid wordt aangeprezen. In de gemeente is er geen ruimte voor het “oude desem” zegt Paulus. Paulus maakt zich zorgen over de reinheid van de gemeente als tempel van de Heilige Geest. Deze zorg delen wij met Paulus, maar kijkend naar het functioneren van de kerk in onze tijd rijst de vraag of het verwijderen van mensen uit de gemeenschap nu nog steeds het beste middel is. Moeten wij als kerk niet een weg zoeken waarin we om kunnen gaan met verschillen in ethische visies binnen de gemeente zonder dat dit het getuigenis van de gemeente aantast?
- Wij dienen de Heer ook met ons lichaam, en dus wat wij met ons lichaam doen is wel degelijk belangrijk. Deze aandacht is lange tijd verwaarloosd in het Christelijke denken en de Westerse cultuur. Nu zien we in dat geloven ook te maken heeft met hoe we met ons lichaam omgaan, wat we eten, of we voldoende bewegen etc. Maar het betekent ook dat we anders naar seksualiteit moeten kijken. Seks is veel meer dan alleen maar een lichamelijk daad, het heeft wel degelijk een geestelijke dimensie omdat het om intimiteit gaat en niet alleen maar het bevredigen van hormonale prikkels, of iets dat je tussendoor doet met iemand die je op een avond tegenkomt. Het luisteren naar het Bijbels getuigenis over het dienen van de Heer met ons lichaam dwingt ons enerzijds om ons eigen denken te corrigeren, maar maakt ons er anderzijds ook van bewust dat het Bijbelse getuigenis anders is dan bepaalde heersende normen en waarden over seksualiteit in onze cultuur. Hoe corrigeren we ons eigen denken en vinden we een weg die loyaal is aan het Bijbelse getuigenis en waarbij we ons bewust zijn van de verschillen met de heersende seksuele moraal buiten de kerk?
Maar er is nog een geheel andere vraag die steeds in het luisteren naar het Bijbelse getuigenis op de achtergrond aanwezig was. Kort samengevat komt die vraag hierop neer: Is de kijk op homoseksualiteit in het Oude en Nieuwe Testament dezelfde als die van ons? Alles wijst erop dat de Bijbel spreekt over de praktijk van de homoseksualiteit, maar getuigt de Bijbel ook van een visie op homoseksuele geaardheid? Deze vragen zijn van groot belang om het Bijbelse getuigenis toe te passen op onze situatie. In het volgende artikel zullen we hier dan ook op ingaan.
Suggesties voor gesprek
- Paulus eindigt het gedeelte over het geval van incest in de gemeente met een algemene oproep: “Verwijder wie kwaad doet uit uw midden” (1 Kor 5:13). In vers 11 heeft hij een aantal voorbeelden gegeven van kwaad dat in de gemeente niet mag bestaan, en dat veel verder reikt dan seksuele misstanden. Ook is uit verzen 6-8 duidelijk waarom Paulus deze oproep doet. En in verzen 9-10 geeft hij aan dat zijn advies de omgang binnen de gemeente betreft en niet de omgang met die mensen buiten de gemeente. Hoe kunnen wij deze oproep van Paulus opvolgen, beseffend dat de kerk nu heel anders functioneert dan in de tijd van Paulus zoals in het artikel aangegeven?
- Paulus geeft een holistische visie op de mens waarin het menselijk lichaam als tempel van de Heilige Geest (6:19) en deel van het lichaam van Christus (6:15) een belangrijkere plaats krijgt dan gebruikelijk in onze Westerse traditie. Wat wij doen met onze lichamen is van invloed op onze relatie met God en heeft dus geestelijke implicaties. Dit geeft aan dat seksualiteit veel meer is dan een lichamelijke handeling, gedreven door hormonen. “Hoe we het doen en met wie” is wel degelijk belangrijk. Hoe kan deze Christelijke visie op het menselijk lichaam ons helpen in de seksuele voorlichting van onze kinderen die opgroeien in een cultuur met een heel visie op seksualiteit.
[1] De Bijbel in gewone taal geeft een omschrijving die net iets verder gaat dan de NBV en het betrekt op mannelijke prostitutie: “jonge mannen die zich voor seks laten betalen en mannen die met hen naar bed gaan”. De HSV vertaalt de woorden met “schandknapen” en “mannen die met mannen slapen”. De NASB vertaalt met “effeminate” (verwijfd) en “homosexuals”. De NIV sluit aan bij de interpretatie van de Bijbel in gewone taal en vertaalt de woorden met “maleprostitutes” en “homosexual offenders”. Uit dit beknopte overzicht is duidelijk dat er discussie is over de betekenis van deze woorden.
[2] Gordon Fee (The first Epistle to the Corinthians, NICNT, 251) vermoedt dat het ging om een verschil van mening over materiële zaken vanwege de nadruk op de zonden van dieven, geldwolven en uitbuiters in 5:10 en het benadelen van anderen in 5:7,8.
[3] Zie voor een beknopte bespreking met verwijzingen naar andere auteurs, Mudde, Van sjibbolet naar Sjalom, 106-111.