In het eerste artikel schreven wij over onze keuze voor een narratieve lezing van de Bijbel. Een narratieve lezing houdt de doorlopende verhaallijn in de hele Bijbel voor ogen, waarin de afzonderlijke Bijbelboeken en passages een plaats krijgen. In ons geloofsartikel over de Bijbel wordt gesproken over “plenary inspiration”. Met dit woord plenary – in het Nederlands volledig, geheel – wordt uitgedrukt dat de afzonderlijke teksten steeds vanuit de gehele canon moeten worden geïnterpreteerd. Het gezag van de Bijbel betreft het geheel van alle boeken boven de afzonderlijke teksten. Deze visie wil voorkomen dat we ons te veel door afzonderlijke teksten laten leiden zonder rekening te houden met het getuigenis dat door de hele Bijbel te vinden is.[1] Voor ons gesprek over seksualiteit, en zeker over homoseksualiteit is dit van groot belang, omdat het aantal relevante teksten beperkt is, en het gevaar bestaat dat we ons te eenzijdig richten op deze teksten zonder het getuigenis van de hele Bijbel mee te laten klinken.
In ons Bijbels-theologisch feuilleton willen we de Bijbel in haar canonieke ordening van Genesis tot Openbaring verkennen. In dit deel beginnen we bij de schepping van de mens en richten onze aandacht op de mens als seksueel wezen. Voordat we aan onze verkenning van Genesis 1 en 2 beginnen, willen we eerst nog wat meer zeggen over het canonieke verhaal van de Bijbel.
Het canonieke verhaal
Het hart van het Oude Testament is het verbond tussen God en Israël. De bevrijding uit Egypte en de aansluitende verbondssluiting in de woestijn, zoals beschreven in Exodus, Leviticus en Numeri, zijn de vaste grond onder de voeten van het volk, en het kompas voor hun weg door de geschiedenis. Deze verbondsrelatie heeft echter een voorgeschiedenis. De verhalen in Genesis over de roeping van Abraham en Gods belofte aan hem, bevestigd aan Isaak en Jakob, verleggen het startpunt van deze verbondsrelatie verder terug in de tijd.
God sloot reeds met Abraham een verbond (Gen. 17:2), maar dit is niet het eigenlijke verbond zoals er in het Oude Testament over wordt gesproken. Ook is de weg van de roeping van Abraham naar de verbondssluiting met Israël geen geleidelijk stijgend pad. Er zijn onverwachte wendingen, zoals de gebeurtenissen met Ismaël en Esau, en er zit een kloof van 400 jaar tussen Jozef en Mozes waarover niets wordt gezegd (Ex. 12:40). De roeping van Abraham in Genesis 12 en de daaropvolgende hoofdstukken kunnen we dan ook het beste zien als het leggen van een bruggenhoofd waarop pas veel later de brug van het verbond werd gebouwd.
We moeten goed beseffen dat de verhalen van de aartsvaders vanuit latere tijd, vanuit het verbond, werden terugverteld. Er zijn in het verhaal verschillende kruispunten waar de weg anders had kunnen lopen, maar de aandacht gaat uit naar de weg die leidt tot het verbond dat God sloot met het volk in de Sinaï. Met de kennis van het verbond wordt teruggekeken om inzichtelijk te maken dat God een doel had met dit bruggenhoofd, ook al leek het er lange tijd op dat de tand des tijds dit bruggenhoofd tot een bouwval had gemaakt, en dat het nooit tot een brug zou komen.
De roeping van Abraham had niet alleen een doel, maar ook een aanleiding. Genesis 1-11 vormt de achtergrond van, en geeft reliëf aan het bruggenhoofd. Deze hoofdstukken brengen ons nog verder terug in de tijd en laten zien hoe God vanaf het allereerste begin bezig is geweest de mensheid in zijn heil op te nemen. Zij verschaffen ons belangrijke informatie om het verbond, eerst met Abraham en later met het hele volk, goed te begrijpen. Daarom beginnen we in dit en in het volgende artikel met de eerste hoofdstukken van Genesis.
Nog twee opmerkingen vooraf. Genesis 1-11 vertelt een aaneengesloten verhaal van Adam tot Abraham. Het is belangrijk om deze verhalende vorm te respecteren, en niet direct de theologische waarheden uit de tekst te plukken. Weliswaar zoeken we naar specifieke informatie omtrent het Bijbelse spreken over de menselijke seksualiteit, toch mogen we het grotere geheel van deze hoofdstukken niet uit het oog verliezen. Daarom zullen we in de uitleg van de afzonderlijke gedeeltes steeds weer teruggrijpen naar het doorlopende verhaal.[2]
De tweede opmerking betreft de wijze waarop wij het Oude Testament lezen. In een canonieke benadering kunnen we onmogelijk het Oude Testament lezen zonder kennis van het Nieuwe Testament. Dit vraagt om een balans tussen enerzijds een zuiver historische benadering die geen rekening houdt met hoe het Oude Testament later in het Nieuwe Testament is geïnterpreteerd, en anderzijds de neiging om het Oude Testament als een Christelijk boek te annexeren. We erkennen beide testamenten als canon, en willen deze als eenheid lezen vanuit Gods ultieme openbaring in Christus. Daarom zullen we in de behandeling van oudtestamentische passages steeds weer vooruitgrijpen op het Nieuwe Testament.
Menselijke seksualiteit
De Bijbel begint met de proclamatie dat de wereld door God is geschapen. De sleutel is het werkwoord scheppen, dat de verbinding aangeeft tussen God de schepper en de wereld als schepping.[3] God en de wereld horen bij elkaar als Schepper en schepping. Deze boodschap is fundamenteel voor een Bijbels wereldbeeld. De schepping heeft geen autonome status, zoals uitgedrukt door het begrip natuur, maar is door God tot aanschijn geroepen en van Hem afhankelijk. De proclamatie zegt verder dat het leven niet toevallig is ontstaan, maar door God is gewild en dat de zin van het leven in de wil van God gevonden kan worden. Maar schepping betekent ook dat de schepping tegenover God staat en dat het erop aankomt hoe de schepping reageert op de roepstem van God.
De climax is de schepping van de mens. Nadat alles geschapen was en God zag dat het goed was, zei Hij: “Laten wij mensen maken die ons evenbeeld zijn, die op ons lijken; zij moeten heerschappij voeren over de vissen van de zee en de vogels van de hemel, over het vee, over de hele aarde en over alles wat daarop rondkruipt” (Gen. 1:26). En in het volgende vers wordt dan gezegd dat God de mens schiep als zijn evenbeeld, mannelijk en vrouwelijk.
Anders dan de andere levende wezens is de mens geschapen naar het beeld van God. In het Oude Testament vindt deze voorstelling weinig weerklank, maar in het Nieuwe Testament krijgt ze veel aandacht. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er in de Christelijke theologie veel over het imago Dei – het beeld van God in de mens – is nagedacht. Velen zien in het beeld van God niet zozeer een (rationeel) vermogen van de mens of een bepaalde functionaliteit, maar veel meer een omschrijving van de mens als relationeel wezen. De mens is geschapen voor relaties met zijn Schepper en met zijn medeschepselen.[4]
Ook God zelf wordt in de Bijbel als een gemeenschappelijk wezen omschreven. Hierbij hoeven we niet alleen te denken aan de relatie tussen God de Vader en Jezus Christus, of de meervoudsvorm “Laten wij mensen maken”, maar ook in de voorstelling van de hemelse hofhouding (Job 1:6; Ps. 82:1) en de engelen die als gezanten van God op aarde optreden. God is geen in zichzelf gekeerd wezen maar handelt in gemeenschap. Van de mens die naar het beeld van God is geschapen wordt dan ook direct gezegd dat die mens als mannelijk en vrouwelijk is geschapen. Dit betekent dat de mens net zoals God op relaties is aangewezen. Om het heel anders uit te drukken, de goddelijke “wij” heeft een menselijke “wij” geschapen. Hierin is de mens beelddrager van God.
De schepping van de mens in mannelijk en vrouwelijk wordt terloops vermeld zonder verdere aandacht. De vermelding fungeert als aankondiging van wat in Genesis 2:18-25 verder uitgewerkt zal worden. En toch communiceert het al direct een belangrijke boodschap. De dieren zijn in allerlei soorten geschapen; de levende wezens in het water, alles wat vleugels heeft, alle soorten in het wild levende dieren, al het vee en alles wat op de aarde rondkruipt. Maar de mens wordt niet in soorten mensen geschapen; er is slechts één differentiatie naar geslacht. Een onderscheid van de mensheid naar ras of volk maakt geen deel uit van de scheppingsactiviteit van God. Het onderscheid tussen man en vrouw wel.
Door het verschil in sekse te benoemen wordt de mens als seksueel wezen omschreven. Als man en vrouw is de mens op de ander aangewezen, tot de ander aangetrokken, en heeft de ander nodig om zich voort te planten. Nu moet de seksualiteit van de mens niet beperkt worden tot de fysieke kenmerken van mannen en vrouwen of tot de biologische functie van de voortplanting. Vrouw- of man-zijn is veel meer dan dit. Neurologen wijzen bijvoorbeeld op verschillen in de embryonale ontwikkeling van mannen en vrouwen die leiden tot verschil in het gebruik van de hersenen, waardoor mannen en vrouwen de dingen anders beleven, anders zien. In huwelijksseminars wordt er nadrukkelijk op gewezen hoe verschillend mannen en vrouwen hun eigen seksualiteit beleven, alsook de seksuele gemeenschap. Er is een wezenlijk verschil tussen mannen en vrouwen dat meer is dan de puur biologische verschillen.
Een waarschuwing is hier op zijn plaats. Als het om de verschillen tussen mannen en vrouwen gaat mogen we de invloed van de cultuur en aangeleerde rolpatronen niet uitsluiten. Ook moeten we voorzichtig zijn om bepaalde eigenschappen als typisch mannelijk of vrouwelijk te omschrijven. Veel van deze eigenschappen zijn aangeleerd. En we zullen ook de verschillen tussen mannen onderling en vrouwen onderling moeten erkennen en ons verre houden van gemakkelijke stereotypen. Maar deze voorzichtigheid weerhoudt ons er niet van om te bevestigen dat de mens als seksueel wezen is geschapen, en dat de mens onderscheiden is in man en vrouw.[5] De mens is in essentie geen androgyn, geen geslachtsloos wezen, dat zichzelf het man- en vrouw-zijn aanleert of dit krijgt opgelegd. De mens is geen a-seksueel wezen, maar het man- of vrouw-zijn is een wezenlijk element van de mens.
Tezamen met de seksualiteit moeten we ook de lichamelijkheid van de mens benadrukken. Zoals in Genesis 2 wordt vermeld is de mens gevormd uit de aarde en is deel van het ecologische systeem van Gods schepping. Onder invloed van hellenistisch denken is eeuwenlang de lichamelijkheid van de mens verwaarloosd. In het westerse dualisme van lichaam en geest werd het lichaam, en ook de natuur, altijd gedegradeerd tot een werktuig van de geest. De mens is echter een bezield lichaam of een belichaamde ziel. Die twee zijn een eenheid en mogen niet gescheiden worden. Dit houdt niet alleen in dat we de Heer eveneens met ons lichaam dienen (1 Kor. 6:19-20), maar ook dat we aandacht moeten hebben voor de wijze waarop we de ander met ons lichaam beminnen. Met andere woorden, niet alleen seksualiteit maar ook erotiek is een thema dat thuishoort in de leerschool van Christelijk discipelschap.
De seksualiteit is deel van Gods goede schepping. Deze boodschap is in de Christelijke traditie niet altijd gepredikt. Seksualiteit is vaak geassocieerd geweest met zonde en het uiten van de seksualiteit met lust. Door deze zienswijze werd de seksualiteit van de mens een probleem, of werd ze gereduceerd tot iets functioneels gericht op de voortplanting.[6] In het verhaal van Genesis wordt de seksualiteit met Gods goede schepping verbonden en niet met de zondeval. We zullen hier in het volgende artikel, als we het hebben over de zonde, op terugkomen.
Er rest ons voor nu nog één vraag. Hoe verhoudt dit spreken over de seksualiteit als wezenlijk element van mens-zijn, onderscheiden in mannelijk en vrouwelijk, zich tot de homoseksuelen, transgenders, bi- en a-seksuelen? Homoseksuelen voelen zich aangetrokken tot hetzelfde geslacht en biseksuelen tot beide. Transgenders zijn mensen bij wie het geslacht bij de geboorte niet eenduidig kan worden vastgesteld, of mensen die ervaren dat ze in een lichaam van het andere geslacht leven. Ook al lijken deze alternatieve vormen van seksualiteit tegen de boodschap van Genesis in te gaan, toch ondermijnen ze deze niet. We kunnen namelijk deze andere vormen van seksualiteit alleen maar begrijpen door te spreken over het man-zijn en vrouw-zijn. Een homoseksueel blijft een man of een vrouw, en een transgender voelt aan dat de fysieke mannelijke of vrouwelijke kernmerken niet aansluiten op de “verborgen” seksuele identiteit.[7] Ook het spreken over genderfluïditeit bevestigt het beeld dat er een spectrum is tussen een mannelijke en een vrouwelijke identiteit.[8]
Maar het ligt complexer voor a-seksuele mensen die zich mannelijk noch vrouwelijk voelen of zich noch tot man noch tot vrouw voelen aangetrokken. Is bij deze mensen een wezenlijk kenmerk van mens-zijn niet tot ontwikkeling gekomen? Nu willen we stellen dat in de natuur allerlei variabelen van man- en vrouw-zijn aanwezig blijken te zijn, die we als variaties op de door God geschapen menselijke seksualiteit van twee geslachten kunnen zien. We zullen hier in het volgende artikel nader op ingaan.
Geschapen voor een doel
Ook wordt in het eerste hoofdstuk van Genesis duidelijk dat God een doel heeft met de schepping. Hij heeft de mens intentioneel tevoorschijn gebracht. De woorden “laten wij mensen maken” duiden op een daad van de wil. Als God met een bepaald doel de schepping tevoorschijn spreekt, dan betekent het ook dat de mens als schepsel geen autonoom wezen is dat zelf de koers kan bepalen. God geeft de mens een opdracht: “Wees vruchtbaar en word talrijk, bevolk de aarde en breng haar onder je gezag.” (Gen. 1:28). Het is de opdracht om door de voortplanting gemeenschappen van mensen te stichten die voor de schepping en voor elkaar zullen zorgen. Vanuit de sociologie bezien krijgt de mens de opdracht om gezinnen en families te stichten die samen kleine, en uiteindelijk grote gemeenschappen en volken gaan vormen.
Met deze opdracht lijkt de seksualiteit van de mens sterk functioneel te worden ingevuld. De seksuele differentiatie is gericht op het voortbrengen van nageslacht. Het hebben van nageslacht is dan ook een dominant thema in het Oude Testament. Nageslacht is een zegen van God en onvruchtbaarheid een schande, zoals de verhalen over Sara, Rachel en Lea, Naomi en Hanna duidelijk maken. Ook alleen-gaanden blijken in het Oude Testament niet veel aandacht te krijgen, alle interesse gaat uit naar het gezin en het nageslacht.
In het Nieuwe Testament is deze aandacht voor het nageslacht afwezig. Het gezin en de huishouding krijgen nog wel enige aandacht, maar de grote aandacht is verplaatst naar de gemeente als de meest belangrijke gemeenschap. Niet meer de groei van de clan, de familie staat centraal maar de groei van de gemeente. Deze verandering is door Jezus zelf ingezet. Toen zijn familie eens naar hem op zoek was en erop stond dat hij tijd voor hen zou vrijmaken, zei hij: “Wie zijn mijn moeder en mijn broers?”, en nadat hij de mensen die in een kring om hem heen zaten had aangekeken, zei hij: Jullie zijn mijn moeder en broers. Want iedereen die de wil van God doet, die is mijn broer en zuster en moeder.” (Mar. 3:32-35, zie ook Mat. 10:37).
In de gemeente van Jezus Christus werden de mede-gelovigen dan ook broeders en zusters genoemd, een aanduiding die allerlei grenzen van ras, cultuur en sociale positie oversteeg. De gemeente was met recht een nieuwe gemeenschap. Deze praktijk van de eerste gemeente roept de vraag op of wij in onze westerse cultuur de kleine kring van het gezin niet te centraal hebben gesteld ten koste van de gemeenschap van de gelovigen. De vraag die de gemeente van Jezus Christus zich moet stellen is of de gemeente een familie is of uit families bestaat?
De opdracht die God de mens geeft is niet alleen om talrijk te worden, maar ook om de aarde te onderhouden. Dit deel van de opdracht wordt nader uitgewerkt in Genesis 2. De mens wordt in een tuin geplaatst, ergens in Gods grote schepping en deze tuin is zijn thuis. God schept voor de mens een mooi thuis met prachtige bomen en heerlijke vruchten. De mens krijgt de opdracht om die tuin te onderhouden en de toestemming om van alle vruchten te eten, maar wel met een beperking. “Van alle bomen in de tuin mag je eten, maar niet van de boom van de kennis van goed en kwaad.” (Gen.2:16-17a).
De vermelding van de rivieren lijkt de aandacht af te leiden van de hoofdlijn van het verhaal. Uit Genesis 2:5 weten we dat er niets op de aarde groeide vanwege waterschaarste. De aanwezigheid van rivieren is een voorwaarde voor leven. De tuin is dus zeer vruchtbaar. De rivier is een geschenk van God dat leven geeft en de mens in staat stelt om de tuin te onderhouden, want we weten allemaal dat zonder water een tuin een hete en droge zomer niet kan overleven.
Maar er wordt iets uitzonderlijks over die rivier gezegd. Met uitzondering van rivierdelta’s voegen stroompjes zich in de natuur samen tot rivieren, en rivieren tot grote stromen, maar deze rivier die vanuit de tuin stroomt vertakt zich in vier grote stromen (Gen. 2:10). Deze vier rivieren stromen door de toenmalige wereld en hiermee wordt aangegeven dat God wil dat het goede leven van de hof zich door de goede zorg van de mens gaat verspreiden over de hele aarde. De opdracht om de aarde te bevolken wordt op deze wijze mogelijk gemaakt. De mens hoeft alleen maar de stroom van de rivier te volgen. Met de mens als partner wil God de zegen van de hof verspreiden over zijn hele schepping. Hier zullen we in het vierde artikel op terugkomen als we over Abraham komen te spreken.
De mens als partner
Ook al komen Genesis 1:1-2:4a en 2:4b-3:24 uit twee verschillende bronnen en worden ze vaak van elkaar onderscheiden als het eerste en tweede scheppingsverhaal, toch moeten deze hoofdstukken als eenheid gelezen worden. Samen vertellen ze een doorlopend verhaal. Om dit te begrijpen kunnen we ons de eerste twee hoofdstukken van Genesis het beste voorstellen als twee afleveringen van een televisieserie. Zoals vaak aan het begin van een nieuwe aflevering nog even kort op het vorige deel wordt teruggekeken, zo wordt in 2:4a nog even kort samengevat wat er in deel 1 was behandeld. Daar ging het over de schepping van hemel en aarde. Dan wordt in 2:4b het tweede deel geïntroduceerd waarin verder ingegaan zal worden op de mens en zijn omgeving. Tevens vindt er ook een enorme decorwisseling plaats. Van het grote universum gaan we naar een klein plekje in Gods schepping, de hof van Eden.
Het verhaal dat vervolgens wordt verteld heeft in de Christelijke traditie een hele prominente plek gekregen, en is helaas vaak op een manier uitgelegd die geen recht doet aan de tekst.[9] Het verhaal spreekt aan vanwege de eenvoud en de durf om heel menselijk over God te spreken. Zo moeten we het ons voorstellen om God te kunnen begrijpen. Dit is iets anders dan dat het ook daadwerkelijk zo letterlijk is gebeurd.
In het verhaal dat zich ontvouwt is Genesis 2:18 een vreemd aandoende zin: “God, de Heer, dacht: Het is niet goed dat de mens alleen is, ik zal een helper voor hem maken die bij hem past.” In 1:27 was het al aangekondigd dat God de mens als mannelijk en vrouwelijk geschapen had, en nu verderop in het verhaal krijgen we meer informatie. Het is in Gods ogen niet goed dat de mens alleen zijn taak in Gods schepping uitvoert. De mens was aangesteld om in de hof te werken en erover te waken (2:15). De mens is een soort boswachter en God wil een helper, een partner aan de mens geven om de opdracht samen uit te voeren.
Het woord helper kan op verschillende manieren geïnterpreteerd worden; als een hulp die onder het toezicht van de baas werkt; als een gelijkwaardige partner of als een helper die meer is dan degene die hulp nodig heeft. Uit alles blijkt dat de uiteindelijke partner gelijkwaardig is. De dieren die bij de mens gebracht worden blijken niet de partner te zijn die de mens nodig heeft. Als de mens zijn ware partner ziet, dan roept hij het uit: “Eindelijk een gelijk aan mij, mijn eigen gebeente, mijn eigen vlees.” (Gen. 2:23). In deze woorden klinkt zowel de herkenning door als ook het besef dat die ander anders is. Zij krijgt de naam vrouw. In het Hebreeuws is dit een woordspel dat in vele vertalingen verloren gaat. Het woord vrouw, ‘issah’, lijkt in de uitspraak veel op het woord ‘is’ dat man betekent. In oude vertalingen wordt gesproken over man en mannin. Een hele vrije vertaling die recht doet aan het woordspel en de context is boer en boerin. Er wordt in dit woordspel een polariteit uitgedrukt die ook in de mededeling van Genesis 1:27 is terug te vinden dat de mens als mannelijk en vrouwelijk werd geschapen.
Met het scheppen van een partner wordt de mens een maatje gegeven om samen te zijn en samen te werken in het vervullen van Gods opdracht. Beiden vullen elkaar aan en heffen het alleen-zijn op. Met dit verhaal wordt de summiere informatie uit Genesis 1:26-27 nader uitgewerkt en bevestigd. De mens is een relationeel wezen en aangewezen op gemeenschap en onderlinge verbondenheid. Hierin weerspiegelt de mens het beeld van God. De gemeenschap in de goddelijke natuur, uitgedrukt in de meervoudsvormen in Genesis 1:26, is herkenbaar in de mens, geschapen als man en vrouw, en aangesteld om gezamenlijk Gods opdracht te vervullen.
Het huwelijk tussen man en vrouw
In het vorige gedeelte hebben we het sekseverschil niet benadrukt om niet direct vast te zitten in het spoor van het huwelijk tussen man en vrouw. Dit komt pas in Genesis 2:24 binnen het vizier van het verhaal. Het vers is een commentaar achteraf op het gebeuren en maakt geen deel uit van de actie uit het verhaal. Het is bedoeld om het verschijnsel van het huwelijk te beschrijven, waarmee de lezers vertrouwd waren. Het veronderstelt dat de lezers weten wat het huwelijk inhoudt. Door te spreken over ouders en kinderen loopt het als het ware op het verhaal vooruit.
En toch wordt er door dit commentaar wel iets heel belangrijks over het huwelijk gezegd. De woorden van Genesis 2:24 worden ingeleid als conclusie van het voorafgaande, waar het ging om partnerschap. Dit betekent dat het in het huwelijk ten eerste draait om partnerschap in dienst van God. Niet nageslacht of eigen geluk staan centraal, maar gezamenlijke dienstbaarheid aan God. Het taalgebruik van “losmaken” en “hechten” verwijst naar het huwelijk als een verbond. In het Oude Testament worden deze woorden veelvuldig gebruikt om het afkeren van het volk van God te omschrijven (Jer. 22:9) en het volgen van de voorschriften van het verbond (Deut. 11:22). En ten slotte, met het “een van lichaam” worden is meer bedoeld dan de seksuele gemeenschap. De twee worden een eenheid die zich losmaakt uit andere wooneenheden en samen een verbondsrelatie aangaan. Man en vrouw zijn een eigen eenheid en geen verlengstuk van de ouders. Het is opmerkelijk voor een patriarchale samenleving dat er expliciet staat dat de man zijn ouderlijk huis zal verlaten.
Het huwelijk is een verbintenis van twee mensen die hun eigen incompleetheid overbruggen door één te worden. Zij hebben ervaren dat het niet goed is om alleen te zijn en hebben in het samen-zijn meerwaarde gevonden. Deze eenheid is zowel lichamelijk als geestelijk, en gefundeerd op de erkenning dat de partner gelijk en toch ook weer zo heel anders is. Aan nageslacht wordt in Genesis 2 geen aandacht geschonken. Het gaat hier om het huwelijk als partnerschap. Het boek Hooglied werkt dit partnerschap tussen man en vrouw verder uit in het wederzijdse verlangen naar elkaar, en kan als nadere uitleg van dit scheppingsverhaal gezien worden.
Dit beeld van het huwelijk kan door het lezen van de oudtestamentische profeten nog verder worden aangevuld. Zij gebruikten het huwelijk als beeld om de relatie tussen God en zijn volk weer te geven. Nu wordt er bijna altijd een negatief plaatje geschetst en wordt het volk als de ontrouwe partner omschreven. Maar het beeld dat de profeten van God schetsen als de huwelijkspartner van Israël leert ons wel iets over het ideaal van het huwelijk. Bijvoorbeeld in Hosea 1-3 wordt het volk vergeleken met een overspelige vrouw. God kondigt aan dat Hij haar als ontrouwe partner zal straffen. Maar desondanks laat Hij haar niet los. Hij wil haar meelokken, zodat zij zijn liefde weer zal beantwoorden. Over die tijd zegt de Heer: “Ik zal je voorgoed tot mijn vrouw maken, ik zal je hecht aan mij verbinden, door liefde en ontferming. Mijn vrouw zal je zijn, want ik beloof je trouw, en jij zult de Heer toegewijd zijn.” (Hos. 2:21-22). God laat zien wat Hij onder een huwelijk verstaat. Ondanks de tegenslagen laat hij de ander niet los. Dit voorbeeld vult het beeld van het huwelijk als verbond verder aan met omschrijvingen van liefde en trouw.
In het Nieuwe Testament keren de woorden uit Genesis terug in de evangeliën. In zijn antwoord op vragen van de Farizeeën over echtscheiding citeert Jezus zowel Genesis 1:27 als 2:24 en voegt er de woorden aan toe: “Wat God heeft verbonden, mag een mens niet scheiden.” (Mar. 10:2-12; Mat. 19:3-12). Ook al is de thematiek echtscheiding, toch leert het ons iets over het huwelijk. Door verder terug te gaan dan Mozes sluit Jezus aan op Gods doel met de schepping. Het is Jezus niet te doen om aanpassingen aan de gebrokenheid van het leven, maar hij wil de mensen het ideaal aanreiken dat het huwelijk een verbintenis voor het leven is. In de weergave van Markus ontbreekt de uitzondering die in Matteüs te vinden is. (Vergelijk Mat. 19:9 met Mar. 10:11-12).
Vanuit een ander twistgesprek van Jezus met de Farizeeën leren we dat Jezus het huwelijk tussen man en vrouw zag als een aardse verbintenis (Mat. 22:30). Anders gezegd, het huwelijk heeft geen eeuwigheidswaarde, want bij de opstanding zullen mensen niet huwen of uitgehuwelijkt worden. Ook bij Paulus vinden we een relativering van het huwelijk als hij in 1 Korintiërs 7 de mensen vanwege de huidige beproevingen (7:26) en de beperkte tijd (7:29) aanraadt om het huwelijk niet te zoeken en zijn voorbeeld als single na te volgen (7:7). Een ongetrouwde man of vrouw kan meer zorg dragen voor de zaak van de Heer (7:32-35).
In datzelfde hoofdstuk gaat Paulus ook in op verkeerde opvattingen over het huwelijk die in de gemeente leefden. In 1 Korintiërs 7:3-5 wordt een duidelijk beeld geschetst van het huwelijk waarin beide partners gelijkwaardig zijn en zich aan elkaar geven in de seksuele gemeenschap. Het huwelijk is er tot wederzijds genot. We zullen in een later artikel nog verder ingaan op het nieuwtestamentische spreken over het huwelijk en de relatie man-vrouw in de gemeente.
Het verlangen naar verbondenheid
De laatste vraag waar we in dit artikel op in willen gaan is of de seksualiteit van de mens nog meer betekent dan de romantiek tussen twee personen en het stichten van een gezin. Heeft de geslachtelijkheid van de mens ook een sociale dimensie die onze associatie met seks overstijgt? Stanley Grenz heeft deze sociale dimensie van de menselijke seksualiteit omschreven als bonding, de mogelijkheid om zich te verbinden en zich te hechten.[10] De menselijke seksualiteit is de relationele vaardigheid en het verlangen om zich aan anderen te hechten. God heeft dit verlangen naar de ander in de mens gelegd omdat het niet goed is als de mens alleen is. Heelheid wordt gevonden in verbinding met de ander. De mens kent de onvolledigheid van zijn individuele leven en wordt voortgedreven door een verlangen om zich te hechten aan anderen in vriendschappen, werkrelaties, teamverband, etc.
Dit verlangen naar binding vindt zijn hoogste uitingsvorm in het huwelijk tussen man en vrouw, waar de twee één lichaam worden. Maar er zijn ook andere vormen waarin de eenzijdigheid of het alleen-zijn wordt opgeheven. Te denken valt aan vriendschappen tussen mensen, of aan groepen waarin een balans aanwezig is tussen mannen en vrouwen. Scheiding van mannen en vrouwen is geen weg die tot heelheid leidt. Bijvoorbeeld, iedereen weet hoe anders een vergadering kan verlopen als er zowel mannen als vrouwen aan de tafel zitten, of hoe anders het is als er op een afdeling alleen maar mannen of vrouwen werken.
Door deze sociale dimensie te benadrukken krijgt de seksualiteit ook een positieve betekenis voor mensen die geen seksuele relatie met iemand (kunnen) onderhouden. Het confronteert hen niet alleen maar met een gemis, maar spoort hen aan om hechte en persoonlijke relaties aan te gaan en bij te dragen aan het stichten van gemeenschap tussen mensen. In navolging van Paulus zouden deze mensen wel eens veel meer kunnen bijdragen aan de zaak van de Heer dan de mensen die getrouwd zijn.
Conclusie
Tot slot willen we dit artikel samenvatten in een aantal opmerkingen over menselijke seksualiteit.
- De mens is geschapen als relationeel wezen dat is aangewezen op God en het aangaan van relaties met medemensen.
- De mens is als mannelijk en vrouwelijk geschapen en deze geslachtsdifferentiatie omhelst meer dan de biologische functie tot voortplanting. Het geeft de mens een identiteit en een eigen beleving als man of vrouw en bevestigt zowel het anders zijn als het aangetrokken worden tot die ander.
- De sociale dimensie van de seksualiteit laat zien dat de mens een relationeel wezen is dat door relaties aan te gaan de eigen onvolledigheid kan opheffen en ook de ander kan aanvullen. Dit verlangen naar wederkerige gemeenschap ligt aan de basis van vriendschappen, werkverbanden, etc. en komt tot zijn meest volledige ontplooiing in het één worden van man en vrouw in het huwelijk.
- Het huwelijk is in eerste instantie partnerschap ten dienste van God. In de geborgenheid van de huwelijksrelatie wordt nieuw leven geschonken om de samenleving te onderhouden en daardoor bij te dragen aan de zorg voor Gods schepping.
Suggesties voor gesprek
- Dit artikel heeft stilgestaan bij Genesis 1-2 om richting te ontvangen voor het gesprek over menselijke seksualiteit. Welke punten van de uitleg hebben u geholpen tot een nieuw verstaan van Genesis 1-2?
- Kunt u zich vinden in wat er in dit artikel over menselijke seksualiteit wordt gezegd, en waarin zal de kerk haar spreken over seksualiteit moeten veranderen?
- Is de kerk een familie of bestaat de kerk uit families? In hoeverre is uw gemeente zo sterk op gezinnen gericht dat daardoor andere groepen, zoals alleengaanden, weduwen en wezen te kort wordt gedaan? Wat zou er moeten veranderen?
[1] Voor de Algemene Vergadering van de Kerk van de Nazarener van 2013 heeft een studiecommissie een rapport geschreven over het Schriftgezag in de Wesleyaanse traditie ter ondersteuning van het huidige geloofsartikel over de Bijbel. Dit verslag is verschenen in het online tijdschrift “Didache”, vol. 13, nummer 1 (zomer 2013), en is te vinden via http://didache.nazarene.org.
[2] Genesis fungeert in de canon van het Oude Testament als inleiding op het verhaal van Israël dat in Exodus begint. Deze geschiedenis van het verbond is beschreven vanuit het gezichtspunt van het falen van het volk, zoals zichtbaar in de ballingschap. De eerste boeken van onze Bijbel, van Genesis tot 2 Koningen, vormen één groot geschiedenisverhaal dat in of na de ballingschap de vorm heeft gekregen waarin wij het kennen.
[3] Brueggemann werkt deze gedachte uit in zijn inleidende woorden op Genesis 1-11 , 1-11 (Genesis, a Bible commentary, 14-21). Ook hij wil luisteren naar wat de tekst te zeggen heeft in zijn huidige canonieke vorm (14) en stelt dat in die eerste hoofdstukken van Genesis de meeste aandacht uitgaat naar de relatie tussen Schepper en “schepsel” (12).
[4] Twee voorbeelden van Nederlandse theologen: Berkhof, Christelijk geloof, 182-187; Van den Brink en Van der Kooi, Christelijke Dogmatiek, 244-246. En vanuit de Wesleyaanse traditie: Dunning, Grace, faith and holiness, 154-157.
[5] Van den Brink en Van der Kooi stellen in hun Christelijke dogmatiek de vraag naar de betekenis van seksualiteit voor de theologische antropologie (259-265). In vele dogmatische werken wordt deze vraag niet gesteld. Ook zij pleiten voor erkenning van de seksualiteit als wezenlijk behorend tot ons mens-zijn, en wijzen de extreme posities af van de gender essentialisten (de rolverdeling tussen mannen en vrouwen is gebaseerd op de fysiologische verschillen) en sociale constructivisten (alle rolpatronen zijn aangeleerd en er is geen fundamenteel verschil tussen man en vrouw).
[6] In een recent boekje, God houdt van seks, kleine theologie van de erotiek, probeert Frank Bos een aanzet te geven om vanuit de Bijbel tot een positievere waardering van de seksualiteit te komen dan veelal in de Christelijke traditie is terug te vinden.
[7] Over genderdysforie, het gevoel van onbehagen over iemands eigen geslacht bij transgenders is nog niet veel onderzoek gedaan. Een goede inleiding en handreiking hoe met vragen rondom genderdysforie om te gaan is het boek van Mark A. Yarhouse, Understanding gender dysphoria, navigating transgender issues in a changing culture.
[8] Zie het artikel in NRCQ (“Man of vrouw? De genderbender is het allebei, en geen van beide”, 19 juli 2015).
[9] Brueggemann, Genesis, a Bible commentary, 41-44 somt vijf misvattingen op in de uitleg van Genesis 2-3. Volgens hem gaat het niet om een verklaring van zonde of de dood, maar om Gods roep aan zijn schepselen om te leven op zijn voorwaarden.
[10] Sexual ethics, an evangelical perspective, 31-54. Zie ook Van den Brink en Van der Kooi, Christelijke dogmatiek, 264 die dit eveneens van hem overnemen.