We zijn in onze Bijbelse verkenning begonnen bij de schepping van de mens en hebben gezien hoe alles anders verliep dan verwacht. Ook als we verder lezen in Genesis 4 zien we dat het er niet beter op wordt. Het kwaad woekert voort. Het zit niet goed met de mensheid, en de grote vraag is hoe God hierop reageert. Het wordt nog heel spannend, maar uiteindelijk wil God er zijn tot zegen van zijn schepping en kiest Hij één persoon, en met hem één volk uit als middel om die zegen te verspreiden. In dit deel willen we de roeping van Abraham plaatsen tegen de achtergrond van Genesis 4-11, en vervolgens het bekende verhaal van Sodom en Gomorra – één van de Bijbelpassages die steeds weer opduiken in verhandelingen over homoseksualiteit in de Bijbel – vanuit dit kader lezen.
Het onrecht breekt God (bijna)
Het verhaal van de vloed (Gen. 6:5-9:17) neemt in Genesis 4-11 een prominente plaats in. Het ontvouwt zich vanuit de treurige constatering dat de mensen niet zijn ingegaan op de uitnodiging van God om in gemeenschap met Hem en met elkaar voor de schepping te zorgen. Afgunst bracht Kaïn ertoe om zijn broer te doden (4:1-16). Aan Lamech, een afstammeling van Kaïn, wordt een excessieve wraak- en moordzucht toegeschreven (4:23-24). Hoe moeilijk ook te interpreteren, Genesis 6:1-4 beschrijft een verstoorde verhouding tussen de mensen en de godenzonen. De schepping gaat een richting op die God zo niet bedoeld had. De kiem van deze verwording was al beschreven in Genesis 3, maar het lijkt van kwaad tot erger te gaan. Echter, steeds weer blijkt Gods genade niet volledig afwezig te zijn. Kaïn ontvangt bescherming van God (4:15), de kinderen van Lamech ontwikkelen zich tot de stamvaders van de veehouders, de muzikanten en de smeden (4:20-22).
Het aanzwellende kwaad in de schepping werd God te veel. Met dezelfde theologische moed als we in Genesis 2 en 3 zijn tegengekomen wordt in dit verhaal het denken en handelen van God op een menselijke wijze gepresenteerd. In Genesis 6 wordt gezegd dat God diep gekwetst is en spijt heeft dat hij de mensen gemaakt heeft (6:5-12). Het kwaad in zijn schepping breekt God. God staat niet op afstand en is verre van afstandelijk; hij is zo betrokken dat hij zelf innerlijk lijdt aan het kwaad. Het had zo anders kunnen lopen. Het had alles in zich om tot iets moois te komen, maar nu is er slechts teleurstelling en ontgoocheling. De mens, geschapen om met God samen te werken, heeft zich van Hem afgewend en staat nu tegenover God.
En dan besluit God een einde te maken aan het leven van alle mensen en van alle andere levende wezens (Gen. 6:13). Het laatste oordeel valt hier al direct aan het begin, als we nog maar zes hoofdstukken op weg zijn in de Bijbel. Maar er is ook nog Noach, de enige rechtschapen persoon die een voorbeeldig leven leidt in nauwe verbondenheid met God. Hij alleen vindt genade bij God (6:8-9). God spaart alleen Noach en zijn gezin, samen met de dieren. Maar er gebeurt nog meer. Het is omwille van Noach dat God het water weer laat afnemen, waardoor opnieuw leven op aarde mogelijk wordt (8:1).
Opvallend is dat de zondvloed niet de mens maar God verandert. God zegt nu tegen zichzelf dat hij lankmoedig de zonden van de mensen zal verdragen. De mensen zullen niet anders gaan handelen, maar God besluit dat Hij nooit meer omwille van hun zonden de mensheid zal vernietigen (Gen. 8:21). Dit is een besluit met verstrekkende pastorale gevolgen. Om er één te noemen in het kader van deze handreiking; een dodelijke wereldwijde ziekte als AIDS mag nooit als straf van God gezien worden op een zondige levenswijze van mensen. Dat mensen sterven aan ziektes en catastrofes is een gevolg van het voortwoekeren van de zonde in een gebroken wereld. God heeft besloten om de zondaar niet voortijdig van het leven te beroven. Na de zondvloed doet God niet meer aan fatale strafexpedities, zoals de zondvloed. In 9:8-17 communiceert God dit besluit met Noach en zijn zonen en de gehele mensheid (9:12). De regenboog zal het teken zijn van dit verbond.
Zoals al duidelijk was uit Gen. 8:21 verandert het leven van de mensen niet. Eén van de zonen van Noach, Cham, de vader van de Kanaänieten, onteert zijn vader (9:20-27), ook al is niet duidelijk wat hij heeft misdaan. Er staat dat hij de naaktheid van zijn vader niet bedekte en het voorval heeft doorverteld aan zijn broers en daarmee zijn vader te schande heeft gezet. Omdat de vloek die Noach over hem uitspreekt zo onevenredig zwaar lijkt, denken exegeten dat er meer aan de hand was. Sommigen denken dat hij van de dronkenschap van zijn vader misbruik heeft gemaakt door gemeenschap met zijn moeder te hebben. In Leviticus 18:7,8 wordt gezegd dat wanneer een zoon gemeenschap heeft met één van de vrouwen van zijn vader hij de schaamte van zijn vader ontbloot (NBV: onteren). Anderen denken dat Cham homoseksuele gemeenschap met zijn vader heeft gehad. Het beste is om niet meer in de tekst te lezen dan er staat en terughoudend te zijn in onze conclusies. Duidelijk is dat Cham niet juist gehandeld heeft naar zijn vader, zoals het een zoon betaamt. Het kwaad zet zich na de “zuivering” van Gods schepping gewoon voort.
Het verhaal van de torenbouw van Babel in Genesis 11 moeten we lezen als een gebeurtenis die heeft plaats gevonden tijdens de verspreiding over de aarde van de nakomelingen van Noach, waar de geslachtslijsten in hoofdstuk 10 naar verwijzen. Het verhaal van Babel geeft aan dat deze verspreiding niet geheel vlekkeloos is verlopen. Tijdens de trektocht naar het oosten besluiten de mensen om in de vlakte van Sinear te blijven. Zij weigeren om verder over de hele aarde verspreid te raken en besluiten tot de bouw van een stad. De mensen saboteren het voornemen van God om de aarde te bevolken. Slechts door een spraakverwarring te laten ontstaan bewerkt God dat zijn plan toch doorgang vindt. Zo weet God de menselijke ongehoorzaamheid te overwinnen.
De genealogie in Gen. 11:10-26 werkt één van de geslachtslijnen uit hoofdstuk 10 verder uit en beschrijft de lijn van Sem naar Terach, de vader van Abraham. Evenals de genealogie uit hoofdstuk 5 bevat deze 10 generaties. Lukas heeft voor zijn geslachtslijst uit deze twee lijsten uit Genesis 5 en 11 geput (Luk. 3:34-38). Naast het doel om een doorlopend verhaal te vertellen van Adam naar Abraham, hebben deze geslachtslijsten ook een theologisch doel. Terug redenerend vanuit het verbond wordt hiermee gezegd dat Israël één van de volken is, en in niets bijzonder was. Er valt niets te ontdekken in de voorgeschiedenis van Israël dat Gods keuze voor het volk verklaart. Niets. Of zoals Ezechiël het later zal omschrijven: “Op de dag dat je geboren werd, werd je ergens op een akker achtergelaten, zo weinig waarde werd er aan je leven gehecht.”(Ez. 16:5). Alles is alleen aan God toe te schrijven. Het is zuiver en alleen genade. Door de volgorde die Genesis beschrijft van eerst de schepping, dan de volken en uiteindelijk Israël wordt ook duidelijk dat Israël uit de volken is gekozen ten dienste van die volken en uiteindelijk ten dienste van Gods schepping.
De roeping van Abraham
En dan komen we in Genesis 12:1 opeens weer die woorden tegen “de Heer zei”. Het laatste spreken van God tegen een mens waarover in Genesis verteld wordt is tegen Noach en zijn zonen. Intussen zijn er 10 generaties voorbij gegaan. Abraham is niet meer dan een naam in een lijst. Waar Noach nog opviel door zijn leefwijze (Gen. 6:9), wordt er over Abraham niets gezegd dat kan verklaren waarom hij door God wordt toegesproken. De enige aanvullende informatie is over zijn vrouw Sara. En dat is niet bepaald een voordeel omdat zij onvruchtbaar is en dus niet voor nageslacht kan zorgen (11:30). En toch wordt Abraham door God toegesproken. Het zal duidelijk zijn dat het in de roeping van Abraham om Gods handelen gaat. Zoals de mens in het begin van Genesis uit de aarde werd “opgeroepen” voor een taak die God voor hem heeft, zo wordt Abraham vanuit alle volken en stammen geroepen voor een taak.
Voor een juist verstaan van deze roeping is Genesis 1-11 heel belangrijk. Tegen deze achtergrond wordt duidelijk dat het God uiteindelijk niet om Israël te doen is, maar om zijn schepping. In dit opzicht verschilt de roeping van Noach met die van Abraham. Gods keuze voor Noach betekende zijn oordeel over alle anderen. God koos vóór Noach en tegen het kwaad van de anderen. De keuze van Abraham staat juist ten dienste van die anderen. De keuze van Abraham is geen keuze tegen de anderen.
Het beeld dat Genesis 1-11 oproept is dat de dingen in Gods schepping niet gingen zoals bedoeld. Van de tevredenheid over de goede schepping aan het begin is niet veel meer over. Gods zegen over zijn schepping, die zoals de rivieren vanuit de hof leven op de aarde moesten mogelijk maken, stagneerde door de ongehoorzaamheid van de mensen. Het verhaal van de toren van Babel is illustratief voor de situatie die was ontstaan. Door een spraakverwarring te veroorzaken komen de mensen weer in beweging in het navolgen van de opdracht om de aarde te bevolken.
Met de roeping van Abraham veroorzaakt God een breuk. Abraham moet zich losmaken van zijn familie en van zijn land en zich aan God toevertrouwen. Dan zal God hem zegenen en hem tot een groot volk maken. Maar dit is slechts middel en geen doel. Het doel komt tot uitdrukking in de tweede opdracht om tot zegen te zijn voor de andere volken.[1] In de opdracht om zich los te maken van de andere volken blijft God zich richten op die volken. God wil nog steeds zijn schepping zegenen, maar wil dit nu door één persoon en zijn nakomelingen bewerken.
In de verhaallijn van de Bijbel zien we steeds eenzelfde beweging die van de ene naar de velen gaat, van het bijzondere naar het algemene.[2] Uit alle volken wordt Abraham uitgekozen, zodat de zegen van die ene naar alle anderen kan gaan. De keuze van Abraham is het antwoord op de problemen waar God in Genesis 4-11 tegenaan is gelopen. De missie om zijn schepping te zegenen is niet veranderd, maar met de keuze van Abraham heeft God voor de weg gekozen om via de ene de anderen te bereiken. Gods roeping van de enkeling staat steeds ten dienste van zijn missie.
Deze missie van Abraham om tot zegen van de andere volken te zijn is overduidelijk aanwezig in Genesis. In Genesis 18:18; 22:18; 26:4 en 28:14 worden de woorden herhaald. En tegen het einde van het verhaal van Genesis zegent Jakob de farao in Egypte (47:7).[3]
Dezelfde beweging zien we ook in de roeping van de discipelen van Jezus. Zij worden uit het volk van Israël gekozen om uiteindelijk uitgezonden te worden vanuit Jeruzalem naar de uiteinden van de aarde (Hand. 1:8), om alle volken tot zijn discipelen te maken (Mat. 28:19). En ook in het toekomstvisioen van het nieuwe Jeruzalem zijn de volken niet afwezig; zij ontvangen genezing door de bladeren van de levensbomen in de stad en langs de rivier (Openb. 22:2). Vanaf het begin tot het einde van de Bijbel nemen de volken een prominente plaats in, en vanaf de schepping tot aan de voleinding wil God zijn schepping zegenen.
Sodom en Gomorra
Nadat Abraham gehoor heeft gegeven aan Gods roepstem en zich van zijn omgeving heeft losgemaakt komt hij in Kanaän en vestigt zich daar tussen de verschillende volken. Sodom en Gomorra waren stadsstaatjes in een vruchtbaar gebied. In de uitleg van het verhaal over de verwoesting van Sodom en Gomorra staan vaak twee verschillende interpretaties tegenover elkaar.[4] Volgens de ene uitleg wordt Sodom veroordeeld vanwege de poging tot homoseksuele groepsverkrachting. Vaak wordt dit ondersteund met een verwijzing naar Judas 7, 8 in het Nieuwe Testament. De andere uitleg ziet in het overtreden van het gastrecht de oorzaak van het oordeel, en wijst er op dat Sodom en Gomorra in het Oude Testament symbool stonden voor velerlei zonden. Ook al zeggen de meeste uitleggers dat het verhaal over Sodom en Gomorra niet goed bruikbaar is in het gesprek over homoseksualiteit, toch willen wij zoeken naar een uitleg die door een andere benadering de twee tegengestelde interpretaties kan overstijgen.[5]
Hiervoor moeten we een hoofdstuk eerder beginnen, in Genesis 18. Abraham en Sara krijgen daar bezoek van drie mannen die Abraham gastvrij ontvangt. Uit het vervolg van het verhaal blijkt dat één van hen de Heer zelf is en de twee anderen worden in het volgende hoofdstuk als engelen of boodschappers beschreven. Tijdens de maaltijd zeggen zij dat Sara over een jaar een zoon zal hebben. Als zij weer vertrekken en Abraham hen uitgeleide doet deelt de Heer met Abraham dat ernstige beschuldigingen tegen Sodom en Gomorra zijn geuit en dat hun zonden ongehoord groot zijn. Zij zijn gekomen om die klachten te onderzoeken en een eventuele verwoesting van de stad in overweging te nemen (18:21-22).
Wat de zonden van de stad precies zijn wordt niet verteld. Het Hebreeuwse woord ze’aqa, dat de NBV in 18:20 met beschuldigingen vertaalt, zou kunnen duiden op onderdrukking van anderen. In het Oude Testament staat Sodom symbool voor een stad die door haar zonde niet meer te redden was. Jeruzalem wordt verschillende keren door de profeten met Sodom vergeleken (Jes. 1:10-17; 3:9; Jer. 23:14; Ez. 16:49). De zonden van Sodom zijn divers; geen bescherming bieden aan zwakken, overspel, leugen, trots. Ook in het Nieuwe Testament staat Sodom symbool voor een stad waar veel mis mee is (Mat. 11:23,24; Rom. 9:29). Sodom was zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament een begrip, zoals het dat ook in onze taal is geworden. Wij spreken over gesodemieter om een negatief handelen te omschrijven en het woord sodomie was vroeger een verzamelnaam voor allerlei afkeurenswaardige seksuele praktijken.
Nergens in de oud- en nieuwtestamentische verwijzingen wordt een verband gelegd tussen Sodom en homoseksueel ontuchtig gedrag. De enige tekst die mogelijk in de buurt komt is 2 Petrus 2:6-10, maar over de uitleg van die verzen bestaat verschil van mening. De zonden van Sodom werden algemener en diverser omschreven. Wel wordt de poging tot groepsverkrachting door “alle mensen van Sodom, jong en oud, niemand uitgezonderd” (Gen. 19:4) in het verhaal zelf genoemd.
In Rechters 19 wordt een identiek verhaal verteld dat in de stad Gibea gebeurde. In dat verhaal wordt het gebrek aan gastvrijheid breed uitgemeten. Het gaat over een Leviet die samen met zijn knecht zijn weggelopen bijvrouw zoekt. Zij had het huis na een ruzie verlaten en was teruggekeerd naar haar ouderlijk huis. Na het te hebben bijgelegd vertrekt het gezelschap van Betlehem, waar de vader van de bijvrouw woonde, terug naar Efraïm. Onderweg zoeken zij een plaats om te overnachten. De knecht stelt voor om in de stad Jebus, het latere Jeruzalem te overnachten, maar de Leviet wil niet een stad vol vreemden binnengaan die niet tot het volk van Israël behoren (19:12). Zij gaan verder naar Gibea, maar als zij daar aankomen is er niemand die hen uitnodigt om te overnachten, behalve een oude man die als vreemdeling in de stad woont (19:15-16). Als de inwoners dan later op de avond op de deur bonzen om de Leviet te nemen zegt de oude man tegen de belagers dat zij dit niet mogen doen omdat de man zijn gast is. Uiteindelijk verkracht de groep mannen de vrouw van de Leviet en zij sterft aan haar verwondingen.
In dit verhaal uit Rechters is het duidelijk dat het overtreden van het gastrecht het centrale thema is, maar in het verhaal over Sodom is dit er niet zo duidelijk in te herkennen. Lot wordt weliswaar afgeschilderd als een goede gastheer, die erop staat dat de vreemdelingen bij hem overnachten, maar meer verwijzingen naar het volgen of overtreden van het gastrecht geeft het verhaal niet. Het samenscholen bij het huis van Lot om de twee mannen te verkrachten moet eerder gezien worden als een voorbeeld van het kwaad waar de stad om bekend stond, dan als schending van het gastrecht.
De poging tot homoseksuele groepsverkrachting van de inwoners van Sodom is niet alleen een schending van het gastrecht, maar eveneens een overtreding van het verbod uit Leviticus 18. Dat Lot als alternatief zijn twee eigen dochters aanbiedt is eveneens moreel onaanvaardbaar, en dat de dochters later na de verwoesting hun vader dronken voeren om gemeenschap met hem te hebben is ook een overtreding van de geboden uit Leviticus. Kortom, er gebeurt in dit verhaal van alles wat de slechte reputatie van Sodom onderstreept.
Sodom is een stad van onrecht en verstoorde relaties. Zo stond de stad in het Oude Testament bekend en kreeg haar naam symbolische betekenis, zoals in Openbaring Babel en Rome een dergelijke symbolische betekenis hebben. Ook al wordt de poging tot groepsverkrachting in het verhaal genoemd, toch gaan we tegen het hele verhaal in als we er één zonde uit lichten. Sodom was een slechte stad. Het gaat om het oordeel over de zondige status van een collectief, en niet om één van die zonden voor het voetlicht te plaatsen.
Los van de personages van Lot en Abraham, hoort het verhaal eerder thuis in de verhalen over Kaïn, Noach en Babel, die in Genesis 4-11 verteld worden. Sodom en Gomorra representeren de wereld die in die hoofdstukken beschreven is. Het is opmerkelijk dat in Lukas 17:26-29 in Jezus’ woorden over het plotseling verschijnen van de Mensenzoon de dagen van Noach en Lot aan elkaar gelijk gesteld worden. Theologisch gezien horen de dagen van Noach en Lot bij elkaar. Dagen waarin het kwaad op allerlei wijze hoogtij vierde.
Maar we moeten nog kritischer zijn en ons afvragen wie de hoofdpersoon in het drama van Sodom is. 2 Petrus 2:6-10 lijkt te kiezen voor Lot, de enige rechtvaardige in een stad van onrechtvaardigen, die op bijzondere wijze gered werd. Maar dit wordt door het verhaal in Genesis niet ondersteund. Lot is degene die door de engelen aangespoord moet worden uit Sodom weg te gaan. En toen hij aarzelde werd hij door de boodschappers eigenhandig de stad uitgetrokken. Het was God die Lot wilde sparen (Gen. 19:15-16). Aan het einde van het verhaal, in 19:29 wordt ons het antwoord op het waarom gegeven: “Toen God de steden wegvaagde waar Lot had gewoond, liet hij Lot aan de ondergang ontkomen. Zo hield God, toen hij de steden in de vallei verwoestte, rekening met Abraham.” Niet Lot, of Sodom, maar Abraham is de centrale persoon in het verhaal.
Om bovenstaande conclusie beter te kunnen begrijpen moeten we terug naar het vorige hoofdstuk. Toen God met Abraham zijn overweging deelde om Sodom te vernietigen had Abraham de moed om dit besluit van God te bevragen. Wilt u dat onschuldigen sterven in het straffen van de schuldigen? (Gen. 18:23). Abraham vermaant God: “Dat kunt u toch niet doen! Hij die rechter is over de hele aarde moet toch rechtvaardig handelen?” (18:25). Door zo te handelen gaat God volgens Abraham tegen zijn eigen goddelijke natuur in.
Abraham komt dan met een voorstel. Bent u bereid de stad te sparen als er vijftig onschuldige inwoners zijn?(18:24). Dit verrassende voorstel wordt door God eveneens op verrassende wijze beantwoord. In plaats dat God een tegenbod van bijvoorbeeld 100 doet om dan uiteindelijk ergens in het midden tussen 50 en 100 uit te komen stemt God ermee in. Dit geeft Abraham dan weer de vrijmoedigheid om het aantal verder naar beneden bij te stellen, waarmee God ook instemt. En zo brengen Abraham en God gezamenlijk het aantal terug naar tien. Als er tien rechtvaardigen in de stad zijn zal de stad niet verwoest worden.
Abraham is hier evenals later Mozes in Exodus 32 een pleitbezorger voor mensen in zonde. Zijn aanvankelijke zorg lijkt naar Lot en andere rechtvaardigen in de stad uit te gaan, maar zijn inzet is om de stad te redden, de stad die bekend staat om haar zonden, en ook om die zonden wordt aangeklaagd. Als uiteindelijk de stad niet gered kan worden, verhoort God wel het eerste verzoek van Abraham, en worden de rechtvaardigden uit de stad gered.
Als we het verhaal van Sodom in de brede context van het lopende verhaal in Genesis plaatsen, dan staat de stad voor de wereld waaruit Abraham is geroepen en voor wie Abraham tot zegen moet zijn. Al eerder had Abraham koning Bera van Sodom tezamen met Lot bevrijd uit de handen van Kedorlaomer en zijn bondgenoten (Gen. 14), en ook toen al stond Sodom bekend als een zondige stad (13:13). Het tot zegen van anderen zijn uit zich hier in de voorbede voor de stad die Abraham doet bij God. En ook al krijgt Abraham niet waarom hij vroeg, toch blijft hij niet met “lege handen” achter. Door zijn voorbede worden Lot en zijn dochters gered en brengen zij de stamvaders van de latere volken Moab en Ammon voort (19:36-38).
Door het verhaal van Sodom op deze wijze in de verhaallijn van Genesis te plaatsen wordt het ontdaan van de smet van een exegetische strijd over homoseksualiteit, en krijgt het verhaal weer glans voor zo ver dat mogelijk is in een verhaal over de verwoesting van een stad. Het verhaal wordt niet verteld om Sodom als afschrikwekkend voorbeeld te gebruiken van wat God kan doen met een goddeloze stad. Het hoofdthema is ook niet dat Lot als rechtvaardige gered wordt uit een stad vol zonde. Maar het gaat in het verhaal om Abraham, door God geroepen om tot zegen te zijn voor een zondige wereld. Het illustreert hoe Abraham zijn roeping invulde.
De boodschap voor alle kinderen van Abraham is verwoord in Jakobus 5:16, dat het gebed van een rechtvaardige krachtig is en zijn uitwerking niet mist. Het verhaal roept ons op om zijn voorbeeld te volgen en te bidden voor de wereld en om het oordeel aan God over te laten. Helaas is dit verhaal te vaak misbruikt om de zondige wereld te veroordelen in plaats van te bidden voor die wereld. Over zonde gesproken. Ook leert het verhaal ons dat God vaak barmhartiger is dan wij denken. Omwille van 10 rechtvaardigen is hij bereid een zondige stad te sparen.
Geroepen tot zegen
De kerk is als geadopteerde zoon van Abraham en navolger van Jezus Christus geroepen om tot zegen te zijn voor de volken en net als Abraham te bidden voor het behoud van de stad. Ter afsluiting willen we de stad vervangen door de LGBT gemeenschap. LGBT is de afkorting, afkomstig uit het Engels, die steeds meer gebruikt wordt om lesbiennes, gays, biseksuelen en transgenders aan te duiden.[6] We maken deze vergelijking niet omdat we de overtuiging hebben dat de LGBT gemeenschap aan Sodom gelijk is, maar omdat mensen in de kerken deze vergelijking soms wel maken in hun hoofd. We maken de vergelijking ook vanwege de gespannen relatie tussen de LGBT gemeenschap en verschillende kerkelijke gemeenschappen, om de vraag te stellen hoe de kerk in navolging van Abraham voor deze gemeenschap tot zegen kan zijn.
Hoe gespannen de relatie is kan men iedere keer weer lezen in commentaren van lezers op artikelen over kerk, geloof en homoseksualiteit. Van beide kanten wordt er geargumenteerd met ongenuanceerde karikaturen, die gebrek aan kennis van de ander verraden. De vooroordelen, maar ook de teleurstellingen en verwondingen zijn voelbaar. De vraag die we stellen is een hele belangrijke vraag voor een kerk die missionair wil zijn in een post-Christelijke wereld. Hoe kan de kerk tot zegen zijn van de wereld, als die wereld de normen en waarden van de kerk niet deelt, of zelfs ertegen ingaat?
Een inspirerend voorbeeld is Andrew Marin die via zijn eigen organisatie in Amerika een brug probeert te bouwen tussen de LGBT gemeenschap en de evangelische kerken. In zijn boek, Love is an orientation, elevating the conversation with the gay community vertelt hij over zijn weg en visie. In Nederland is recent de stichting Verscheurd (www.verscheurd.nl) opgericht naar aanleiding van het boek van Justin Lee met dezelfde titel. Deze stichting heeft tot doel het open en eerlijke gesprek over homoseksualiteit en geloven te bevorderen. De stichting neemt zelf geen standpunt in over het al dan niet geoorloofd zijn van homoseksuele relaties, maar biedt ruimte om standpunten te delen.
De eerste stap in het beantwoorden van de vraag hoe de kerk tot zegen van de LGBT gemeenschap kan zijn is om onze eigen vraag te bekritiseren. De vraag laat een denken in twee groepen zien, en veronderstelt dat deze tegenover elkaar staan. Zoals gezegd is dit de observatie en beleving van veel mensen. Feit is dat in het strijden tegen homofobie en discriminatie, de homo’s gedwongen waren zich te organiseren en elkaar tot steun te zijn. Feit is ook dat veel homo’s kerkelijke gemeenschappen verlaten hebben omdat zij zich daar niet veilig of gewenst voelden, en naar een andere kerk gingen of de kerk de rug hebben toegekeerd. Ook is het waar dat veel gelovigen zich in het verleden gekwetst hebben gevoeld in provocerende en flamboyante expressies, waarvoor de homobeweging ook bekend stond.
De erfenis uit het verleden is een enorme verwijdering. Er is door beide groepen een muur opgebouwd die scheiding heeft gemaakt. En als wij belijden dat Christus de muur van vijandschap heeft afgebroken, zoals beschreven in Efeziërs 2:14, dan moet de kerk zichzelf de vraag stellen hoe de in het verleden opgebouwde muur afgebroken kan worden. De eerste stap is misschien wel om anders te gaan denken. De vraag die de kerk zich moet stellen is bij welke gemeenschap de LGBT mensen horen die ook belijden dat Jezus hun Heer is. Zien wij die mensen als een medebroeders en -zusters in Christus, met wie wij ons verbonden voelen, of als representanten van een andere gemeenschap? Zien wij de jonge mensen die in onze kerk naar de zondagsschool zijn gegaan en deel hebben uitgemaakt van de NJI, en die op een gegeven moment uit de kast komen als onze eigen kinderen? Kijken wij dan nog steeds naar hen als deel van onze kerkelijke familie, ook als zij bepaalde keuzes maken waar wij niet achter staan? Zijn we bereid om in liefde rondom deze mensen te staan en hen te helpen in hun worsteling met hun homo of transgender zijn? Of voelen we ons ongemakkelijk, waardoor wij hen, vaak nog tegen onze eigen wens in, van ons afdrijven uit onze gemeenschap?
De vraag die elke gemeente zich moet stellen is of de gemeente veilig genoeg is, zodat mensen die worstelen met hun seksualiteit dit durven te delen met mensen in de gemeente. Voelt een tiener zich veilig genoeg om dit te delen met zijn of haar jeugdleider? Is de pastor één van de eersten die in vertrouwen wordt genomen of moet hij of zij het pas veel later van anderen horen? Of is het klimaat in onze kerken zodanig dat deze mensen hun worsteling voor zich houden, omdat zij bang zijn voor de veroordeling. In dit laatste geval is de kans groot dat zij vervreemd raken van de eigen gemeente en op een gegeven moment de gemeente verlaten. Dit vraagt van menige kerk dat zij over de schaduw van haar eigen geschiedenis springt, om het veroordelende waar kerken vaak om bekend stonden te vervangen door genade en liefde.
De vraag hoe de kerk tot zegen van de LGBT gemeenschap kan zijn heeft ons gebracht tot een nog fundamentelere vraag: Hoe kijken wij naar homo’s die God lief hebben en Jezus als hun Heer belijden? Horen ze bij ons en maken ze deel uit van onze gemeenschap op grond van hun getuigenis? Pas als de kerk deze vraag bevestigend kan beantwoorden kan zij een veilige plek zijn voor haar eigen leden, niet op grond van daden maar zuiver en alleen op grond van Gods genade. Dan is te midden van de meningsverschillen over ethische kwesties Christus degene die ons samenbindt en samenhoudt.
Nadat we eerst zo naar onszelf gekeken hebben kunnen we pas de vraag beantwoorden hoe de kerk tot zegen kan zijn voor de stad, of de LGBT gemeenschap die Christus nog niet kent. Eerst moeten wij de muur afbreken die binnen onze gemeenschap voor verwijdering heeft gezorgd.
Suggesties voor gesprek
- Hoe helpt het verhaal van Abraham in Genesis 18 en 19 u in uw kijk op “de stad”, die niet leeft naar Gods wil. Pleit ook u voor de stad bij God zoals Abraham dat gedaan heeft? Wat betekent dit voor de rol van de kerk in de samenleving?
- In het laatste deel van het artikel wordt van de kerk gevraagd om anders te gaan denken om de kloof tussen de kerk en de LGBT gemeenschap te overbruggen. Wat moet er gebeuren om bijvoorbeeld met homoseksuele mensen die Jezus als hun Heer belijden om te gaan als onze broeders en zusters in de Heer? Ook als zij als belijdende christenen in een homoseksuele relatie leven? Kunnen zij deel uitmaken van een kerk die deze mening niet deelt?
- Wat zou de kerk kunnen doen om een veilige gemeenschap te zijn waar mensen die worstelen met homoseksuele gevoelens of met genderdysforie zich vrij voelen om dit te delen? Is de kerk een gemeenschap die in liefde en zorg rondom deze mensen kan staan, ook als zij keuzes maken die tegen het standpunt van de kerk ingaan.
[1] Christopher Wright, The mission of God, 194-221. Over de precieze vertaling van de woorden in Genesis 12:1-3 is discussie mogelijk, gelet op de verschillen in de vertalingen van o.a. de NBV en de HSV. Wright geeft aan dat er tweemaal een gebiedende wijs gebruikt wordt (“Ga”, en “Wees een zegen”), in beide gevallen gevolgd door drie omschrijvingen die aangeven wat er zal gebeuren als de twee geboden gehoorzaamd worden. Op de oproep om weg te trekken volgen dan deze beloftes van God: Ik zal je tot een groot volk maken; Ik zal je zegenen en Ik zal jouw naam groot maken. Op de oproep om tot zegen te zijn volgen dan: Ik zal zegenen wie jou zegenen; wie jou bespot zal ik vervloeken; en door jou zullen alle volken gezegend worden of wensen gezegend te worden (200-201).
[2] Richard Bauckham heeft dit nader uitgewerkt in Bible and mission, 27-54.
[3] Bauckham (Bible and Mission, 30) zegt dat in de rest van het Oude Testament deze opdracht vervaagt en wordt tot een belofte voor de toekomst (Psalm 72:17; Jesaja 19:24-25; Jeremia 4:2; Zacharia 8:13). Christopher Wright merkt op dat naast een historisch realisme dat getuigt van spanning en strijd tussen Israël en de volken, de teksten ook een eschatologisch optimisme laten zien. Uiteindelijk komen de volken samen en zullen de verschillen verdwijnen. “The distinctiveness of Israel from the nations within their Old Testament history was essential to the mission of God. But the mission of God was that the distinction would ultimately be dissolved as the nations flowed into unity and identity with Israel.” (Wright, The Mission of God, 500).
[4] In Adam en Evert, 110 geven de auteurs, Ganzevoort, Olsman en Van der Laan beide uitleggen weer als traditionele en alternatieve uitleg.
[5] In onze lezing van Sodom en Gomorra volgen wij Brueggemann, die in vers 19:29 de sleutel tot het hele gedeelte van 18:16 tot 19:38 ziet (Genesis, a Bible commentary, 163). Hij zegt dat het verhaal verkeerd begrepen wordt als hoofdstuk 19 los wordt gezien van 18. Door de dialoog van Abraham met God wordt een scherpe vergeldingstheologie die achter het verhaal van 19:1-29 ligt bevraagd en gecorrigeerd. Zie ook Christopher Wright, The mission of God, 358-362). Westermann (Genesis. Kapitel 12-36) gaat anders met de tekst om. Hij behandelt Genesis 18:16-33 als stammend uit een latere tijd, waarin de vraag centraal stond of rechtvaardigen delen in het oordeel over onrechtvaardigden (348-9; 356-7). Hij legt onvoldoende een verband tussen de twee hoofdstukken en richt zich sterk op de redding van Lot en minder op het inhoudelijke gesprek tussen Abraham en God.
[6] Intussen is de afkorting al verder uitgebreid tot LGBTQIAP. Zie https://m.youtube.com/watch?v=nY6oAaRe9BQ. Q staat voor Queer, I voor intersekse, A voor aseksueel, en panseksueel.