5 Geroepen tot heilig leven

In dit deel maken we een sprong van de roeping van Abraham naar de verbondssluiting op de Sinai. In deel 2 hebben we deze twee gebeurtenissen onderscheiden met de beelden van bruggenhoofd en brug. De roeping van Abraham is een vroegtijdig bruggenhoofd van de brug van het verbond die pas veel later tot stand kwam. Het verhaal over God en Israël wordt vanuit een later perspectief beschreven. Terugkijkend is het duidelijk wat God van plan was met de roeping van Abraham en kan een duidelijke lijn getrokken worden van Abraham via Isaak en Jakob naar Mozes, en van Kanaän via Egypte naar de Sinai. Maar in het verhaal wordt wel vermeld dat er een lange tijd overheen is gegaan waarin niet veel is gebeurd en dat er verschillende kritieke momenten zijn geweest waarop het een hele andere kant had kunnen opgaan.

In dit deel willen de opdracht van Israël als verbondspartner van God omschrijven om vervolgens naar de bekende richtlijnen uit Leviticus te kijken die over de (homo)seksuele praktijk gaan.

Een priesterlijke, heilige gemeenschap

Met het tweede boek in de Bijbel, Exodus, begint een nieuwe periode. In Genesis was Egypte voor Jakob en zijn nageslacht een toevluchtsoord, weg van de dreigende hongersnood. In Exodus is Egypte het land dat Israël als vreemdelingen onderdrukt en tot harde slavenarbeid dwingt. De overgang wordt kort en bondig in Exodus 1:8 vermeld: “Er kwam in Egypte een nieuwe koning aan de macht, die Jozef niet gekend had.” Deze nieuwe vorst die zijn geschiedenis niet kent ziet in de vreemdelingen een groot politiek gevaar en besluit hen te onderdrukken. De eerste twee hoofdstukken van Exodus schilderen ons een situatie die steeds verder escaleert. Exodus 2:23 vertelt hoe het volk luid klaagde onder de dwangarbeid in Egypte. Hoeveel jaren er zo voorbij zijn gegaan wordt niet vermeld, maar vele generaties moeten onderdrukt zijn geweest. Exodus 12:40 vermeldt dat Israël 430 jaar in Egypte heeft gewoond.

In deze uitzichtloze situatie gebeurde er iets dat verandering ging brengen. Het hulpgeroep van Israël steeg op naar God en “God hoorde hun jammerkreten en dacht aan het verbond dat hij met Abraham, Isaak en Jakob had gesloten. Hij zag hoe de Israëlieten leden en trok zich hun lot aan (Ex. 2:24-25).  Na jaren van “bouwstilte” gaat God verder met bouwen en sluit aan op het bruggenhoofd uit het verleden. Hij roept Mozes en stelt hem aan als leider van het volk, en na een machtsstrijd tussen God en de farao bevrijdt hij het volk uit slavernij.

Drie maanden na de bevrijding uit Egypte komt het volk aan in de Sinaiwoestijn. Daar spreekt de Heer het volk toe: “Jullie hebben gezien hoe ik ben opgetreden tegen Egypte, en hoe ik je op adelaarsvleugels gedragen heb en je hier bij mij heb gebracht. Als je mijn woorden ter harte neemt en je aan het verbond met mij houdt, zul je een kostbaar bezit voor mij zijn, kostbaarder dan alle andere volken – want de hele aarde behoort mij toe. Een koninkrijk van priesters zul je zijn, een heilig volk.” (Ex. 19:4-6)[1]

God begint zijn speech met een verwijzing naar hetgeen gebeurd is, en in de voorafgaande hoofdstukken 1-18 is beschreven. Hiermee heeft God zijn visitekaartje afgegeven, hij heeft zich bekend gemaakt als een God die optreedt tegen de onderdrukking en zorgzaam als een moeder-adelaar het kwetsbare volk heeft weggeleid. Gods genade gaat aan alles vooraf. Eerst de verlossing en daarna praat God verder met het volk. Het verbond en de wet volgen op de verlossing en zijn geen voorwaarde om verlossing te ontvangen. Zoals Abraham zonder enige reden geroepen was, zo is het volk gered omdat God hun jammerklachten gehoord heeft. Later zullen de profeten steeds weer wijzen op dit genadige begin van de relatie tussen Israël en God en hoe ongehoord het is dat God een volk uitkiest dat zich in slavernij bevindt. Geen enkele andere god heeft zo gehandeld (Ez. 16:4-6).

Na deze inleiding volgt de eigenlijke vraag aan het volk, geformuleerd in een voorwaarde voor de belofte die God geeft: Als jullie mijn woorden gehoorzamen en het verbond houden, dan zullen jullie voor mij een kostbaar bezit zijn en dan zullen jullie een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk. Wat Gods woorden zijn en wat de bepalingen van het verbond inhouden zal in de komende hoofdstukken duidelijk gemaakt worden. Het kan verwijzen naar de bepalingen die volgen in Exodus 20-23 en die als het boek van het verbond in 24:7 worden voorgelezen, maar het kan ook breder geïnterpreteerd worden als een verwijzing naar alles wat van het volk gevraagd wordt in de wetten in Exodus, Leviticus en Numeri.

God geeft het volk drie beloftes. Jullie zullen zijn mijn kostbaar bezit, een koninkrijk van priesters en een heilig volk. Deze drie beloftes verrijken elkaar  en kunnen niet los van elkaar geïnterpreteerd worden. Het volk zal een bijzondere status bij God innemen als het te midden van de volken de rol op zich neemt van een priesterlijke en heilige gemeenschap. Het priesterschap betekent dat het volk een missionaire taak heeft om de kennis van God aan de volken te brengen en een bemiddelende rol heeft te vervullen tussen God en de volken. Heilig-zijn heeft zowel de betekenis van apart gezet zijn voor deze taak, als ook de opdracht om het karakter van God en zijn wijze van handelen te weerspiegelen.

In deze woorden ontdekken we dezelfde boodschap als in de roeping van Abraham. Uit alle volken is Israël uitgekozen voor een missie naar die volken. En ook het bevrijdend handelen van God in Egypte had de volken reeds tot doel. God had tegen de farao gezegd dat hij een speelbal in zijn handen zal zijn om “aan iedereen op aarde te laten weten wie ik ben” (Ex. 9:16). En in het lied van Mozes dat na de doortocht door de Rietzee wordt geciteerd staat hoe alle volken hoorden wat God voor Israël gedaan had (Ex. 15:14-16).  Ook al is na Genesis 12 de aandacht op Abraham en zijn nazaten gericht, het universele en de andere volken die in Genesis 1-11 prominent aanwezig waren zijn niet uit beeld. Wat God doet met Abraham en Israël heeft de zegen van de volken tot doel.

Heilig leven

We maken nu een sprong van de verbondssluiting in Exodus naar het derde bijbelboek Leviticus, waar twee verzen te vinden zijn die de homoseksuele omgang verbieden (Lev. 18:22 en 20:13). De conclusie in de meeste Bijbelse uiteenzettingen over homoseksualiteit is dat hier elke vorm van seksuele omgang tussen mannen verboden wordt, zowel binnen als buiten de cultische context. Echter,   wij vinden dat in vele besprekingen deze twee verzen te weinig vanuit de context van Leviticus behandeld worden en dat daardoor de geboden niet worden ingekaderd in de centrale oproep van hoofdstukken 18-20 om heilig te zijn, zoals de Heer onze God heilig is. Wij menen dat het zicht op het ideaal van een heilig leven helpt om de verboden beter te begrijpen, en ons verder helpt in denken over seksualiteit en homoseksualiteit in het bijzonder. Belangrijker dan het verbod zelf is proberen zicht te krijgen op waartoe God Israël gebiedt.

Leviticus 18-20 horen bij elkaar en maken deel uit van een verzameling wetten die vaak de heiligheidswetten worden genoemd (Lev. 17-26).  In de eerste 16 hoofdstukken van Leviticus worden de verschillende offers beschreven (1-7), de wijding van de priesters (8-10) en een serie wetten die bepalen wat rein en onrein is en hoe gehandeld moet worden (11-15), afgesloten met de bepalingen voor de grote verzoendag in hoofdstuk 16. In deze eerste 16 hoofdstukken staat de relatie tussen God en het volk centraal. De offercultus geeft aan wat er gedaan moet worden om de relatie tussen God en het volk te herstellen (het reinigings- en hersteloffer), of om dank te brengen voor die relatie, zoals met het graan- en vredeoffer. In Leviticus wordt zonde gezien als een daad en overtreding van een bepaling van God; over zonde als een geaardheid van mensen of een zondige natuur wordt niet gesproken. De daden, bedoeld of niet bedoeld, besmetten de relatie met God, en die relatie moet gereinigd worden.

Een andere rode draad door die eerste hoofdstukken is de heiligheid van God. God had na het gereedkomen van de tabernakel zijn intrek daarin genomen (Ex. 40:34-35) en de tabernakel mocht niet verontreinigd worden door de zonden en de onreinheid van het volk. De verschillende bepalingen voor wat rein en onrein was waren belangrijk, zodat de Israëlieten niet de tabernakel zouden verontreinigen (Lev. 15:31).  Daarom zijn er ook specifieke bepalingen voor de priesters en is er een speciale wijding van hen die in de tabernakel moeten werken. Deze bepalingen verklaren de schrik die de profeet Ezechiël vele eeuwen later ervaarde toen hij in een visioen zag hoe de heerlijkheid van de Heer de tempel verliet vanwege de zonden van het volk (Ez. 10:18-19; 11:22-23).  De regels in Leviticus hebben tot doel om dit schrikbeeld dat God wegtrekt vanuit zijn volk te voorkomen.

In de heiligheidswetten van Leviticus 17-26 wordt de heiligheid van God en van alles wat in de tabernakel gebeurt en wie er binnenkomt uitgebreid tot het leven buiten de tabernakel en de cultus. Rein zijn is niet alleen belangrijk in het naderen van de tabernakel, maar vormt een punt van aandacht in het alledaagse leven. De hoofdstukken 18-20 vormen het hart van deze regels waar op verschillende plaatsen de oproept klinkt: Wees heilig (Ik heilig jullie), want ik, de Heer, jullie God, ben heilig (19:2, 20:7,26).  In deze oproep horen we de nodiging uit Exodus 19:5-6 aan het volk om voor Hem een koninkrijk van priesters en een heilig volk te zijn.

De inleiding op die bepalingen (Lev. 18:1-5) geeft het kader aan. Twee keer worden hier de woorden gebruikt “Ik ben de Heer, jullie God”, en een derde keer de verkorte versie, “Ik ben de Heer”. Dit is ook de zinsnede waarmee de tien woorden in Exodus 20 beginnen en waar God zich introduceert als de bevrijder uit Egypte, uit slavernij. De loyaliteit die God van het volk vraagt betekent dat het niet de leefwijze van de volken moet volgen die de Heer niet kennen. Concreet betekent dit de levenswijze van de Egyptenaren bij wie het volk gewoond heeft en de levenswijze van de Kanaänieten naar wie de Heer het volk brengt. Heilig-zijn betekent anders zijn dan de volken, omdat zij de Heer niet kennen. Het gaat om de loyaliteit aan God, en het anders zijn dan de volken is hieraan ondergeschikt. Om het met eigentijdse woorden te zeggen: counter-cultural zijn is nooit een doel, maar altijd een gevolg van onze toewijding aan God.

Na deze inleiding volgen in Lev. 18:6-23 allerlei verboden rondom seksualiteit. De eerste groep (6-18) betreft regels die allerlei vormen van incest binnen de familie verbieden. Steeds worden de mannen aangesproken, zoals gebruikelijk in een patriarchale samenleving. Een man mag geen gemeenschap hebben met zijn moeder of een andere vrouw van zijn vader, noch met zijn zus of half-zus. Ook mag hij geen gemeenschap hebben met de zus van zijn vader of moeder, of de vrouw van een broer of oom, en ook mag hij de zus van zijn vrouw niet als bijvrouw nemen. Een vader mag geen gemeenschap hebben met zijn schoondochter of zijn kleinkinderen. Opvallend is dat in de opsomming de incest van de vader met zijn dochter niet genoemd wordt, maar in de algemene opsomming in 18:6 is de dochter zeker inbegrepen.

In deze verboden wordt het familiaire leven tot in de slaapkamer gereguleerd en wordt de eer van een bloedverwant, vaak een bloedverwant zonder al te veel rechten, beschermd. Letterlijk staat er dat hun naaktheid niet ontbloot mag worden. De samenleving uit het Oude Testament kende niet de gescheiden kleine wooneenheden van de moderne samenleving, waar elk getrouwd stel, elk twee- en één-oudergezin een eigen wooneenheid vormt en heeft. Zoals ook vroeger in Nederland buiten de steden nog gebruikelijk, was de familie in Israël een grotere eenheid, die dichter bij elkaar woonde, zo niet in hetzelfde huis dan toch op hetzelfde grondstuk of dicht in de buurt. Vaak hoorden knechten, vreemdelingen, weduwen en wezen ook nog tot de familie.[2] In deze gemeenschap van mensen die dicht op elkaar wonen worden door deze regels de zwakkeren beschermd tegen een heerszuchtig seksueel handelen van de sterkeren.

Opmerkelijk is dat er in het Oude Testament verschillende voorbeelden zijn van verbintenissen die tegen de regelgeving uit Leviticus 18 ingaan. Abraham trouwde met een dochter van zijn vader (Gen. 20:12), zie ook het verhaal van Amnon en Tamar in 2 Samuel 13. Jakob trouwde met twee zusters, Lea en Rachel (Gen. 29). De vader van Mozes was getrouwd met zijn halfzus (Ex. 6:20). De voorbeelden stammen uit een vroegere tijd dan de eindredactie van Leviticus 18.

De tweede groep verboden (Lev. 18:19-23) betreft andere seksuele praktijken. Gemeenschap wordt verboden wanneer de eigen vrouw de menstruatie heeft; een man mag geen seksuele omgang hebben met de vrouw van een ander, of het bed delen met een andere man zoals met een vrouw, en de geslachtsdaad mag niet met een dier verricht worden. Het offeren van kinderen aan Moloch valt buiten de categorie seksuele praktijken. Opmerkelijk is dat in Ezechiël 23:37 overspel en het offeren van kinderen ook gezamenlijk genoemd worden.

In de discussie wordt nog wel eens gesuggereerd dat het verbod op de homoseksuele praxis de tempelprostitutie betreft, omdat Israël hiermee bekend was (Deut. 23:17-18) en het voorafgaande vers over het offeren aan de Moloch en misschien ook het volgende over bestialiteit de cultus betreffen. Toch is het verbod op de homoseksuele handeling zo algemeen en absoluut gesteld, dat hier niet alleen aan tempelprostitutie gedacht moet worden.

In Leviticus 20 komen vele van de overtredingen uit hoofdstuk 18 weer terug, maar nu worden er straffen beschreven. Eerst wordt uitvoerig ingegaan op het offeren aan de Moloch (20:2-5), en dan worden in 20:9-21 allerlei straffen beschreven op seksuele overtredingen, verboden huwelijken, alsook op het uitspreken van een vloek over de eigen ouders. In destraffen op deze overtredingen zijn drie gradaties te onderscheiden; doodstraf, verbanning uit de gemeenschap en een kinderloos huwelijk.

De straffen komen op ons zeer wreed over. Velen vragen zich af of Israël inderdaad al deze straffen heeft uitgevoerd, ook omdat uit de tijd van Jezus bekend is dat alternatieve en minder vergaande straffen werden uitgevoerd op bijvoorbeeld overspel. Belangrijk is om de argumentatie achter deze bepalingen en straffen voor ogen te houden. Zowel in Lev. 18:24-28 als in 20:22-24 wordt de zorg uitgesproken dat het land door deze overtredingen verontreinigd wordt, zodat het land de bewoners gaat uitbraken. Later zal Ezechiël dergelijke woorden gebruiken om de ballingschap te omschrijven; door hun zonden heeft het volk het land verontreinigd en heeft God hen verstrooid in verre landen (Ez. 36:16-21). Het land moet rein blijven en dit houdt in een scherpe scheiding tussen wat rein en onrein is. De doodstraf op de verschillende overtredingen moet gezien worden in het licht van Genesis 2-3, waar God ook de dood aankondigt en uitvoert als de mens hem ongehoorzaam is. De aandacht voor morele reinheid komt overeen met de grote aandacht in alle cultische bepalingen om het onreine van het reine te scheiden, het profane van het sacrale, het zondige van het heilige.

De afwijzing van de homoseksuele praxis moet gezien worden in het licht van de grenzen die door de schepping van de mens in man en vrouw zijn aangegeven. En denkend vanuit de aandacht in het Oude Testament voor het nageslacht en de oproep in Genesis tot vruchtbaarheid kan ook gedacht worden aan het verspillen van het zaad van de man als grond voor de afwijzing van de homoseksuele praktijk. (Zie wat Onan deed en overkwam in Gen. 38:9-10). Op grond van deze argumentatie kan men ook het verbod van gemeenschap tijdens de menstruatie van de vrouw begrijpen; ook dan is er sprake van verspilling van zaad.

De antropologe Mary Douglas heeft door haar bekende boek Purity and Danger veel bijgedragen tot een beter verstaan van de reinheids- en heiligheidswetten in Leviticus. Zij stelt dat heiligheid betekent  dat mensen handelen  overeenkomstig de klasse waartoe zij behoren en dat de verschillende klassen niet vermengd worden, maar keurig gescheiden blijven.[3] Een goed voorbeeld van dit denken is in Deuteronomium te vinden waar een man verboden wordt vrouwenkleren te dragen en andersom, omdat dit voor God een gruwel is (22:5). Het gaat er in deze regel om dat de maatschappelijke rollen van de man en de vrouw, uitgedrukt in de kleding, duidelijk onderscheiden blijven.

In veel uiteenzettingen over het verbod op homoseksuele praktijken in Leviticus wordt bijna altijd hoofdstuk 19 overgeslagen, of onvoldoende belicht.[4] Dit is jammer omdat dit het centrale hoofdstuk is met allerlei geboden over wat het volk wel moet doen. Door dit hoofdstuk te negeren wordt niet alleen een te negatief beeld opgeroepen van de wetgeving in Leviticus, maar worden de geboden en verboden in Leviticus 18-20 niet juist begrepen. In hoofdstuk 19 wordt een heel overzicht gegeven van hoe de Israëliet moet leven, van de omgang met ouders, slaven, buitenlanders, gehandicapten tot hoe er geoogst moet worden en handel bedreven moet worden. Het begint met de oproep “Wees heilig, want ik, de Heer, jullie God, ben heilig” en dan wordt op een hele praktische manier geschilderd hoe het volk het karakter van God moet weerspiegelen in het leven van alledag. Er zijn veel echo’s van de 10 woorden uit Exodus 20 te horen. Veel meer dan de verboden in hoofdstuk 18 en de straffen in hoofdstuk 20 wordt hier de weg gewezen naar een heilig leven.

Samenvattend kunnen we zeggen dat het boek Leviticus het verhaal van Exodus voortzet. In de hoofdstukken 8 en 9 wordt verteld hoe de tabernakel wordt ingewijd volgens de voorschriften die God aan Mozes had gegeven in Exodus 29. De reinheidswetten in 11-16 en de heiligheidswetten in 17-26 veronderstellen het verbond dat God met Israël gesloten heeft. God heeft het volk geroepen en weggeleid. Het is apart gezet en in die zin heilig. De oproep die in alle wetten klinkt is om die ontvangen status vast te houden door de cultus rein te houden en het karakter van God te weerspiegelen in een heilig leven dat zichtbaar wordt in alle gebieden van het leven. Hierin nemen de relaties tussen mensen een hele belangrijke plaats in, getuige niet alleen de bepalingen betreffende seksuele gemeenschap in hoofdstukken 18 en 20, maar ook de zorg om allerlei groepen mensen, zoals in hoofdstuk 19 duidelijk naar voren komt. De straffen zijn allemaal relationeel en hebben te maken met het losgemaakt worden uit de gemeenschap door de doodstraf, verbanning of onvruchtbaarheid, zodat de familielijn niet verdergaat in de gemeenschap. De geboden en verboden zijn niet bedoeld om iets te verwerven, maar om te voorkomen dat de status die aan het volk gegeven is verloren gaat.

De grote aandacht voor twee verzen uit heel Leviticus die de homoseksuele praxis veroordelen doet pijn bij degenen die de overstijgende boodschap van zo niet het hele boek, dan toch zeker de hoofdstukken 18-20 zien. Dit ene verbod is één van de vele praktische invullingen van wat het betekent om een heilig leven te leiden dat het karakter van God weerspiegelt. Waarom niet evenveel aandacht voor de eerbied voor ouders, het beschermen van de armen en vreemdelingen? Waarom niet evenveel verontwaardiging over incest en overspel? Waarom worden de woorden “dit is gruwelijk” zo vaak verbonden met de homoseksuele praxis, terwijl het betrekking heeft op alle verkeerde handelingen die in hoofdstuk 18 beschreven worden?  Waarom wordt er zoveel aandacht geschonken aan wat niet mag ten koste van de handelingen waartoe Leviticus ons oproept in hoofdstuk 19?

Deze vragen dwingen ons om anders te gaan denken. We mogen niet slechts vanuit een beperkt aantal verboden denken, maar moeten van de andere kant beginnen. Waartoe riep God zijn volk op? Hoe past dat in die grote beweging van Gods verlossing, die in de Bijbel beschreven wordt?  Abraham was gekozen om de andere volken tot zegen te zijn. Israël was uitverkozen om het instrument van God te zijn om de andere volken in zijn schepping te bereiken., God heeft zich aan Israël geopenbaard zodat het ene volk de andere volken onderwijst over God. Israël is geroepen om door haar leven, zowel individueel als gemeenschappelijk, het karakter van God zichtbaar te maken.

Deze missionaire opdracht van het volk is ook van toepassing op de gemeente. In 1 Petrus 2:9 worden de woorden uit Exodus 19 geciteerd en toegepast op de gemeente van Jezus Christus: “U bent een uitverkoren geslacht, een koninkrijk van priesters, een heilige natie, een volk dat God zich verworven heeft om de grote daden te verkondigen van hem die u uit de duisternis heeft geroepen naar zijn wonderbaarlijke licht.”  In vers 12 wordt de oproep tot een heilig leven op missionaire wijze beargumenteerd: “Leid te midden van de ongelovigen een goed leven, opdat zij die u nu voor misdadigers uitmaken, door uw goede daden tot inzicht komen en God eer bewijzen op de dag waarop hij komt rechtspreken.” Het heilige leven heeft niet tot doel dat de kerk zich boven de wereld kan verheffen in een morele zelfgenoegzaamheid die vaak niet ontdaan is van een oordelende houding, maar levensheiliging behoort door en door missionair te zijn. Wij leven het leven van Jezus, zodat anderen ook zijn discipelen worden.

Jezus

In het optreden van Jezus zien we een andere wijze van omgaan met de reinheidswetten uit het Oude Testament. De wetten, bedoeld om een heilig leven te leiden in een onreine wereld, waren in de tijd van Jezus verworden tot regels die de heiligen afzonderden van de onreinen. Dit zien we weerspiegeld in de houding van de farizeeën en schriftgeleerden naar de mensen in hun samenleving die als onrein waren bestempeld. Het streven naar een heilig leven was verweven met een “smetvrees”, een angst dat de onreinen hun heiligheid zouden bezoedelen. Het gevolg was een afstandelijke heiligheid die de zondige wereld op veilige afstand hield.

Uit de vele ontmoetingen van Jezus met de zondaren, de zieken en de outcasts van de samenleving blijkt dat hij vanuit een andere visie opereert. Jezus handelt vanuit het bewustzijn dat zijn heiligheid de onreinheid van mensen raakt en verandert, zonder zelf de angst te hebben dat zijn heiligheid door hun onreinheid wordt aangetast. We willen deze visie illustreren aan de hand van het verhaal van de bloedvloeiende vrouw in Markus 5:25-34.[5] Deze vrouw was op grond van de levitische wetgeving een gevaar voor de reinheid van Jezus. Een vrouw die aan bloedverlies leed terwijl ze niet ongesteld was, was volgens Leviticus 15:25-27 onrein en alles wat ze aanraakte werd dan ook onrein. Dergelijke vrouwen moesten een afgezonderd leven leiden. Dat deze vrouw zich onder de mensen begeeft en gericht de kleren van Jezus wil aanraken betekent dat zij een enorm waagstuk aangaat. Zij kan volgens Leviticus Jezus onrein maken. Maar uit het verhaal blijkt dat het precies andersom is. Als zij het kleed van Jezus aanraakt stopt het bloedvloeien en kan zij rein worden verklaard volgens de reinigingsrituelen die ook in Leviticus zijn beschreven. De heiligheid van Jezus is niet een eigenschap die afgeschermd moet worden van de onreinheid in de wereld, maar het is een kracht die het onreine geneest en rein maakt.

Dit verhaal, gelezen tegen de achtergrond van de reinheidswetten in Leviticus, stelt de kerk voor een hele belangrijke vraag. Maken we ons meer zorgen over onze eigen reinheid dan over de onreinheid in de wereld? Zijn we bang om besmet te worden door de onreinheid in de wereld of zijn we ons ervan bewust dat de heiligheid van Christus een kracht is die het onreine rein kan maken? In een ethiek van barmhartigheid moeten we onze “smetvrees” afleggen, moeten we mensen in onze kerken verwelkomen die ons gevoel van zuiverheid in de gemeente kunnen verstoren. Als heiligingskerk worden we uitgedaagd om heiliging missionair te maken, een kerk te zijn die op alle mensen toetreedt en zich niet van hen afzondert.

Homoseksualiteit in de wereld van het Oude Testament

Buiten de passages die we in deze serie behandeld hebben wordt er verder in het Oude Testament niets meer over homoseksualiteit gezegd. In sommige publicaties wordt de vriendschap tussen David en Jonathan (1 Samuel 18:1-4; 19:1; 20:17,41; 2 Samuel 1:26) nog wel eens genoemd als een mogelijk voorbeeld van een homoseksuele relatie in het Oude Testament, maar de meesten vinden dit toch te suggestief om serieus te nemen.

Alles overziende is de enige echte serieuze tekst het verbod uit Leviticus, gelezen tegen de achtergrond van het verhaal in Genesis 1-2 over de schepping van de mens. De zorg uit Leviticus, en ook in Deuteronomium waar we in deel 6 op in zullen gaan, is dat Israël zich blijft onderscheiden van de andere volken. Niet zozeer om anders te zijn, maar omdat die volken God niet kennen en er praktijken op nahouden die niet het karakter van God weerspiegelen. Op andere gebieden zien we hoe Israël ook gewoon deel uitmaakte van de omringende cultuur en ook gewoon die wereld reflecteerde.

Hoe moeten we het oudtestamentische verbod op de homoseksuele praxis plaatsen tegen de achtergrond van de wereld van het Oude Testament?[6] Tempelprostitutie was een verschijnsel dat in die tijd voorkwam, maar is ook omringd met vragen en verschil van mening onder de kenners. Dat het voorkwam blijkt uit Deuteronomium 23:18-19. Verder is ook uit teksten bekend dat de passieve partner in een mannelijke homoseksuele relatie altijd als de minderwaardige werd gezien. Van gelijkwaardigheid was geen sprake. Het misbruiken van een andere man voor seks werd gezien als een grote vernedering en er zijn wetten uit Assyrië bekend die dergelijke vergrijpen streng bestraffen.

De meest aannemelijke uitleg van de verboden in Leviticus is dat die zich richten op de homoseksuele praxis in het algemeen en niet alleen op de sacrale prostitutie. Verder moet gezegd worden dat er geen indicaties in de overgeleverde teksten zijn, waaruit blijkt dat men toen homoseksualiteit als een geaardheid zag. Homoseksualiteit was een praktijk van heteroseksuelen of van mensen die we tegenwoordig transgenders of bi-seksuelen zouden noemen. Het was een praktijk die tegen de bedoeling van Gods schepping van man en vrouw inging. Op de vraag wat dit voor ons in de 21ste eeuw betekent willen we in het volgende artikel ingaan.

Heiliging en leiderschap in de gemeente

Tot slot willen we de betekenis van onze uitleg van Leviticus iets nader uitwerken voor de kerk van nu. Israël was door God uit alle volken geroepen om Gods karakter te weerspiegelen en zijn wil om te zetten in een concrete levenswijze die alle gebieden van het leven betreft, van de intimiteit van de seksualiteit tot aan de zorg voor vreemdelingen en de economie. Dit ging gepaard met allerlei verboden en geboden. Het volk moest zich hierin bewust zijn dat het anders is dan de omliggende volken die God niet kennen. Dit alles is samengevat in de oproep “Wees heilig want ik de Heer, jullie God, ben heilig”.

Een ieder die zich van deze oproep tot een heilig leven bewust is beseft hoe groot het gevaar is dat de kerk zich eenzijdig richt op een bepaalde doelgroep, bijvoorbeeld gelovigen die homoseksueel zijn, en geen kritische vragen stelt aan anderen in de gemeente. Daarom mogen we de thematiek van homoseksualiteit niet aanspreken zonder ook te spreken over bijvoorbeeld het huwelijk, samenwonen, single zijn en echtscheiding. Verbreding van het gesprek naar menselijke seksualiteit is noodzakelijk om geloofwaardig te zijn.

Achter veel discussie zit de praktische vraag naar de positie in de kerk van iemand die in een homoseksuele relatie leeft. Mag die persoon lid worden of deelnemen aan het avondmaal? Kan zo iemand kerkenraadslid of voorganger worden? Als deze vragen gesteld worden, dan beseffen we dat deze vragen verbreed moeten worden als we recht willen doen aan de Bijbelse oproep tot een heilig leven. Willekeurigheid hierin zou wel eens een grote zonde van de kant van de kerk kunnen zijn.

De Kerk van de Nazarener verwacht het volgende van iedereen die aangesteld of gekozen wordt in een bepaalde raad of commissie: “Wij schrijven onze plaatselijke kerken voor actieve leden van de plaatselijke kerk als kerkelijke functionarissen te kiezen, die van de ervaring van volkomen heiligmaking getuigen en wier levens duidelijk getuigen van de genade van God die ons tot een heilig leven roept; die instemmen met de leer, de bestuursvorm en de handelwijze van de Kerk van de Nazarener; en die de plaatselijke kerk trouw ondersteunen door hun aanwezigheid, actieve dienst en met tienden en gaven. Kerkelijke functionarissen moeten volledig betrokken zijn in het “Christusgelijkvormige discipelen maken in de wereld”. (Handboek Kerk van de Nazarener, artikel 34).

Nu zal deze formulering menigeen afschrikken, en velen zullen die misschien wel als moralistisch afschrijven, maar het artikel getuigt van de ernst in onze kerkelijke traditie als het gaat om het zoeken naar mensen die leiding geven in de gemeente. Het kan ook de reactie oproepen dat dan niemand geschikt is om leiding te geven. En uiteindelijk kunnen we allemaal opgelucht belijden dat wij tekortschieten en dat Jezus Christus in zijn volledige gehoorzaamheid en toewijding aan God dit voor ons gedaan heeft. Maar ook belijden we dat de Geest van Christus in ons werkzaam is en dat wij op weg zijn om Christusgelijkvormige discipelen te worden. Daarom kan dit heiligingskader ons helpen als vertrekpunt in het spreken over leiderschap en functies in de gemeente.[7] Het geeft iedereen de gelegenheid om in alle eerlijkheid en in een veilige omgeving zelf in de spiegel te kijken en elkaar te bevragen, zonder direct over te gaan tot het doen van uitspraken over elkaar.

Met deze suggestie komen we op het terrein van de gemeentepraktijk. Hier willen we in de komende twee artikelen nader op ingaan en ook ingaan op hoe wij in onze Nederlandse situatie met het Bijbelse getuigenis moeten omgaan.

Suggesties voor gesprek

  1. Uit Leviticus 18-20 komt duidelijk naar voren dat de oproep tot heilig leven verbonden is met liefde en zorg voor de naasten, de vreemdelingen, de armen, de onaanzienlijken, de dagloners, de ouderen enz. In de evangeliën lezen we hoe Jezus grenzen tussen groepen mensen overschrijdt, die het gevolg waren van een bepaalde vorm van heiligingsdenken. Hoe kan de kerk aan de ene kant vasthouden aan haar overtuiging, en aan de andere kant mensen in liefde opnemen die zich niet kunnen conformeren aan deze overtuiging?
  2. Herkent u bij uzelf en in de kerk een bepaalde vorm van “smetvrees”? Wat kunnen we hier aan doen en hoe kunnen we het voorbeeld van Jezus volgen die zich door de “onreinen” liet aanraken? Hoe kunnen wij heiliging missionair maken?
  3. Wat zijn de gebieden in uw leven waar u aandacht aan moet besteden om gehoorzaam te zijn aan de oproep “Wees heilig, want ik, de Heer, jullie God, ben heilig”?

 

[1]  Christopher Wright (God’s Mission, 330) ziet deze verzen als de schakel tussen hoofdstukken 1-18 over de uittocht en 20-14 over het verbond en de wet. Zie ook Childs, The Book of Exodus, 360-361.

[2] Zie De Vaux, Hoe het oude Israël leefde, deel 1, 49-50.

[3] Douglas, Purity and danger, 53: “Holiness requires that individuals shall conform to the class to which they belong. And holiness requires that different classes of things shall not be confused”.

[4] Een voorbeeld is Mudde, Van sjibbolet naar sjalom, 44-56. Hij gaat in zijn uiteenzetting niet in op hoofdstuk 19, en richt zich alleen op de verboden en straffen in hoofdstukken 18 en 20.

[5] Brower, Mark, a commentary in the Wesleyan tradition, 160.

[6] Zie de besprekingen in Mudde, Van sjibbolet naar sjalom, 34-37, 42-44, en Prosman, Homoseksualiteit tussen Bijbel en actualiteit, 77-85.

[7] De Kerk van de Nazarener in Rotterdam-Zuid heeft in 2013 een document opgesteld, “Het moreel kader” dat de gemeente in staat heeft gesteld om morele dilemma’s en leiderschap in de gemeente bespreekbaar te maken.

 

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s