7 Homoseksualiteit en de Bijbel

In de eerdere artikelen van dit Bijbels-theologisch feuilleton hebben we de verschillende Bijbelpassages verkend die in de kerkelijke discussie over homoseksualiteit steeds ter sprake komen. We hebben niet voor de kortste weg gekozen door alleen maar in te zoomen op homoseksuele praktijken, maar hebben de passages met een wijdere blik gelezen. We wilden zicht krijgen op de boodschap van de verhalen in Genesis 1-3, en het verhaal van Abraham en Sodom en Gomorra in Genesis 18-19. We hebben gekeken naar de heiligingswetten in Leviticus 18-20, de argumentatie van Paulus in Romeinen 1 bestudeerd, en de problemen in de gemeente in Korinte verkend die Paulus in 1 Korintiërs 5-6 ter sprake brengt. Onze conclusie was dat alleen de teksten uit Romeinen 1 en Leviticus 18-20, gelezen tegen de achtergrond van Genesis 1-3, een substantiële bijdrage kunnen leveren voor ons gesprek. In Genesis 19 gaat het om veel meer dan homoseksualiteit en 1 Korintiërs 6, evenals 1 Timoteüs 1 is te veel omgeven door vragen waardoor deze teksten ons niet echt verder kunnen helpen in ons gesprek.

We eindigden artikel 6 met het benoemen van een vraag die in het luisteren naar het Bijbelse getuigenis steeds op de achtergrond aanwezig was. Kort samengevat komt die vraag hierop neer: Is de kijk op homoseksualiteit in het Oude en Nieuwe Testament dezelfde als die van ons? Alles wijst erop dat de Bijbel spreekt over de praktijk van de homoseksualiteit, maar getuigt de Bijbel ook van een visie op homoseksuele geaardheid zoals wij er tegenwoordig over spreken? In dit artikel willen we op deze vraag een antwoord proberen te geven, en de consequenties van ons antwoord verder doordenken.

Homoseksuele oriëntatie

Het denken over homoseksualiteit is in de tweede helft van de twintigste eeuw enorm veranderd. Het is goed te beseffen dat deze verandering zich voltrokken heeft tijdens het leven van de generatie mensen die nu 50 jaar en ouder zijn, en dat de jongere generaties in een ander klimaat opgegroeid zijn en opgroeien. De gangbare Christelijke visie die zich sinds de eerste eeuwen van onze jaartelling ontwikkeld heeft zag homoseksualiteit als een zonde. Hierin lag de nadruk op het gedrag en de menselijke keuze zonder enig ontwikkeld besef van een homoseksuele geaardheid. Het werd gezien als tegennatuurlijk en ging in tegen de ordening die God in de schepping had gelegd. In de 19e eeuw ontstond een verandering in deze beeldvorming door wat de medicalisering van de homoseksualiteit wordt genoemd. Het werd niet langer gezien als zondig gedrag maar als een aangeboren ziekte die behandeld kon worden. Dit betekende enerzijds dat de homoseksueel niet langer schuldig verklaard werd voor zijn gedrag, want het betrof immers iets wat aangeboren is. Anderzijds betekende dit dat hij als “niet-normaal” werd beschouwd, als iemand die behandeld moest worden voor zijn ziekte of stoornis. Tot ver in de twintigste eeuw werd homoseksualiteit als een neurose gezien. In het gezaghebbende Diagnostic and Statistical Manual for Mental Disorders (DSM) werd homoseksualiteit tot 1980 als stoornis aangeduid.[1]

Ook dit beeld is nu achterhaald. Tegenwoordig wordt over homoseksualiteit gesproken als “een diep verankerde oriëntatie op de wereld die zowel lichamelijke als psychische als relationele componenten heeft”. [2] In het artikel waar deze zin uit geciteerd is waarschuwt de schrijver, psychiater en bijzonder hoogleraar Gerrit Glas, voor een dualistisch denken dat homoseksualiteit als iets van het lichaam (aangeboren) of iets van de geest (voorkeur en geneigdheid) ziet. Hij zegt dat homoseksualiteit een biopsychisch fenomeen is dat tussen het lichamelijke en psychische inligt; “in de primaire affectieve (gevoelsmatige) oriëntatie en afstemming op de werkelijkheid, in houding en motoriek, in zintuigelijke oriëntatie en in elementaire voorkeuren en neigingen. Anders gezegd: je hebt geen homoseksualiteit, je bent homoseksueel”.[3]

Deze hedendaagse visie betekent dat verschillende discussies uit het verleden waarin uitgegaan werd van een tegenstelling tussen nature (aangeboren) en  nurture (aangeleerd), of meer recent tussen essentialisme (ik ben het) en constructivisme (ik heb het me eigen gemaakt) als te simplistisch afgedaan moeten worden. Ook het vaak gehanteerde onderscheid tussen geaardheid (zijn) en gedrag (doen) blijkt te kort te schieten. Wetenschappelijk onderzoek laat (nog) geen consensus zien over bijvoorbeeld de oorzaak van homoseksualiteit en het heeft dan ook geen zin dat leken in deze en aanverwante discussies te stellige argumenten aandragen voor de ene of de andere positie.[4] De afsluitende woorden van Mark Yarhouse in zijn hoofdstuk over de oorzaken van homoseksualiteit zijn heel bescheiden. “Voor nu is het misschien wel goed om een agnost te zijn over de oorzaken. Dit kan dan van invloed zijn op hoe we kijken naar, en omgaan met mensen die we kennen en die ons dierbaar zijn, die aangeven dat zij vallen op mensen van het gelijke geslacht. Dit kan ons de weg wijzen om verder te komen.”[5] Dit advies om op nederige wijze ontvankelijk te zijn om zo te leren en te groeien in de liefde voor mensen die anders zijn dan wij willen we volgen, en in deze artikelen verder uitwerken.

Voor we verder gaan, willen we nog naar een model kijken dat de hierboven genoemde psycholoog Mark Yarhouse heeft ontwikkeld en dat ook in verschillende Nederlandse publicaties gevolgd wordt. Yarhouse maakt onderscheid tussen het aangetrokken worden tot het eigen geslacht (same-sex attraction), homoseksuele oriëntatie (homosexual orientation), en homo identiteit (gay identity).[6] Het begint met de ontdekking dat iemand op mensen van het eigen geslacht valt. Dit is een gevoel en een emotie waar iemand zich bewust van wordt en gebeurt buiten iemands controle. Wanneer deze gevoelens steeds weer terugkeren, en sterk en van lange duur zijn dan kan iemand tot de conclusie komen dat hij of zij een homoseksuele oriëntatie heeft; ik ben iemand die valt op mensen van mijn eigen geslacht. Vervolgens heeft iemand volgens Yarhouse de keuze om voor een gay identity te kiezen. Dit is volgens Yarhouse een sociaal-cultureel label met bijbehorend gedrag waardoor je tot een bepaalde groep gaat horen.

Waar Yarhouse in de eerste twee stadia spreekt van een gewaarwording en niet van een keuze, ligt dit voor de derde stap anders. Yarhouse spreekt hier van het aanvaarden van een gay-identity, waarmee het homo-zijn als de kern van iemands identiteit wordt gezien. In zijn bespreking benadrukt hij dat iemand met een homoseksuele oriëntatie ook andere keuzes kan maken en zijn of haar homoseksuele oriëntatie kan integreren met andere aspecten van zijn of haar persoonlijkheid. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat iemand ervoor kiest om de identiteit primair te zoeken in die van navolger van Christus, en niet in de seksuele geaardheid.

Een goede en kritische beoordeling van het model van Yarhouse moeten we overlaten aan psychologen die hier beter grip op hebben dan theologen, en ligt dus buiten het kader van een Bijbels-theologisch feuilleton. Toch willen we afsluiten met een waarderende opmerking en een kritische kanttekening. Yarhouse tracht de twee posities van het nature-nurture debat met elkaar te verbinden. Enerzijds zegt hij dat iemands homoseksuele oriëntatie een ontdekking is en geen keuze of louter een gevolg van omstandigheden in de opvoeding. Anderzijds vallen er wel keuzes te maken over hoe je met deze oriëntatie omgaat. Zijn aanbeveling om de homoseksuele oriëntatie te integreren in een meer essentiële identiteit als navolger van Christus en niet in een door de omliggende cultuur bepaalde homo-identiteit geldt evenzeer voor hetero’s als homo’s en kan ook toegepast worden op andere gebieden. Zo kunnen we onszelf ook de vraag stellen of in onze tijd van immigratie en angst voor vreemdelingen Christenen niet te snel kiezen voor etniciteit als kern-identiteit in plaats van die te zoeken in Christus. Denken en handelen we in eerste instantie als Nederlander of als christen?

De kritische kanttekening betreft het onderscheid tussen oriëntatie en identiteit. De vraag is gerechtvaardigd of die twee niet te veel uit elkaar worden getrokken. Betekent de ontdekking van iemands oriëntatie niet automatisch het accepteren van een bepaalde identiteit? Door het als keuze te presenteren ontstaat het gevaar dat iemand zijn of haar oriëntatie zich toch niet voldoende eigen maakt en dus niet accepteert wie iemand in wezen is. Vallen we door oriëntatie en identiteit te veel uit elkaar te trekken toch niet weer terug in het onderscheid tussen zijn en doen, waar Glas juist voor gewaarschuwd heeft vanuit zijn omschrijving van de homoseksuele oriëntatie zoals hier boven aangegeven?[7]

Na dit overzicht over de gewijzigde visie op homoseksualiteit en hoe wij er nu naar kijken, zij het met alle vragen die we nog hebben, kunnen we nu de vraag beantwoorden in hoeverre het Bijbelse getuigenis spreekt vanuit een visie die vergelijkbaar is met hoe wij nu naar homoseksualiteit kijken. Met andere woorden, gaat de Bijbel ook uit van een homoseksuele oriëntatie, ook al komt dat woord in de Bijbel niet voor?

Homoseksuele oriëntatie en de Bijbel

De schrijvers van de Bijbelboeken waren mensen van hun tijd en schreven zo dat hun tijdgenoten het konden begrijpen. Ook als wij de boeken van de Bijbel vergelijken met de beschikbare literatuur uit het Nabije Oosten en uit de Grieks-Romeinse oudheid merken we overeenkomsten in woordgebruik en in voorstellingen over hoe de wereld in elkaar zit. Ook Gods openbaring aan de gemeenschap en individuen was altijd in woorden die toen te begrijpen waren en maakt gebruikt van de voorstellingen die de mensen toen hadden.[8] Dit betekent dat we voor onze vraag of de Bijbel uitgaat van een homoseksuele oriëntatie moeten beginnen bij de culturele context van zowel het Oude als Nieuwe Testament. De vraag is dan of men in de wereld van het oude Nabije Oosten en de Grieks-Romeinse oudheid bekend was met wat wij nu homoseksuele oriëntatie en langdurige homoseksuele relaties van liefde en trouw noemen. Het probleem met deze vraagstelling is dat woorden zoals oriëntatie en homoseksualiteit toen niet gebruikt werden. Toch gaan we met alle voorzichtigheid een poging wagen de vraag te beantwoorden.

In de wereld van het oude Nabije Oosten was tempelprostitutie een bekend fenomeen en betrof zowel heteroseksuele als homoseksuele prostituees. Uit Deuteronomium 23:17-18 kunnen we opmaken dat men hier ook in Israël mee vertrouwd was.[9] Ook kunnen we aannemen dat homoseksualiteit eveneens buiten de tempelprostitutie voorkwam. Sommigen menen dat de verboden in Leviticus 18 en 20 alleen een eventuele tempelprostitutie veroordelen, maar dit is niet aannemelijk. Homoseksuele gemeenschap in het algemeen wordt hier verboden, en niet een bepaalde vorm ervan.

Of men in die wereld uitging van een homoseksuele geaardheid is bijna onmogelijk te beantwoorden vanwege de geringe bruikbare bronnen. Het lijkt weinig aannemelijk, ook omdat het in die samenlevingen aan de voorwaarden ontbrak om een langdurige homoseksuele relatie aan te gaan. Alles was in die cultuur gericht op de voortplanting en het voortbestaan van de familie.[10]

Als we overstappen naar het oude Griekenland dan kunnen we constateren dat  homoseksuele relaties veelvuldig voorkwamen en geaccepteerd waren.[11] Het was in die samenleving gebruikelijk dat jonge jongens als deel van hun opvoeding een relatie aangingen met een ouder iemand, waarin zij werden voorbereid op hun maatschappelijke rol en zich konden oefenen in de daarbij horende deugden. Dit was dus niet uitsluitend een homo-erotische relatie, maar maakte er wel deel van uit. Deze vorm van homoseksualiteit wordt pederastie genoemd en was volledig geaccepteerd in de Griekse samenleving. Er waren zelfs mensen die deze pederastische liefde hoger aanschreven dan de liefde tussen man en vrouw, omdat het in zo’n relatie om meer ging dan seksuele begeerte. Een dergelijke relatie was echter niet gelijkwaardig; de oudere persoon was leermeester en minnaar en de jongere leerling en beminde. Ook mocht men geen geld vragen of geven voor deze vorm van liefde. Meestal werd de pederastische relatie na een bepaalde periode beëindigd. Er zijn echter ook voorbeelden bekend van meer gelijkwaardige en langdurige homoseksuele relaties zoals bijvoorbeeld Alexander de Grote die had.

Bij de Romeinen was het gebruikelijk dat mannen verschillende seksuele relaties hadden met mensen van beide geslachten, ook als zij getrouwd waren en vader van een gezin en familie. In de Romeinse samenleving verloor het model van pederastie aan betekenis en de seksuele bevrediging werd de dominante drijfveer in het aangaan van homo-erotische relaties. In de overgebleven documenten uit die tijd lezen we uitsluitend over de seksuele activiteit van mannen. Het hebben van meerdere en andersoortige seksuele relaties werd niet als moreel verwerpelijk gezien. Voor de Romeinen was het wel belangrijk dat de man de dominante rol vervulde en niet de seksueel ontvangende partij was die gepenetreerd werd. Dit werd als oneervol en teken van zwakte gezien. Daarom werden homoseksuele relaties voornamelijk onderhouden met jongeren, slaven of mensen die geen Romeins burgerschap hadden.

De conclusie die de meeste schrijvers over de voorbeelden uit de oudheid trekken is dat we beter over biseksualiteit kunnen praten dan over homoseksualiteit. Mannen konden naast heteroseksuele relaties ook homoseksuele relaties onderhouden. Over lesbische relaties is heel weinig bekend, en wat we weten is door mannen geschreven en voor velerlei uitleg vatbaar.

Over het bovenstaande heerst consensus in de literatuur, maar hoe zit het met de homoseksuele geaardheid en de langdurige homoseksuele relaties in liefde en trouw? In de antwoorden op deze vragen lopen de meningen uiteen. Dit heeft te maken met de vragen waarop wij antwoord willen krijgen, maar die de schrijvers toen niet stelden. En dus blijven wij zitten met onbeantwoorde vragen, en het enige wat wij kunnen doen is tussen de regels door lezen en informatie trachten te verzamelen op basis van bepaalde aannames. Uit de wijze waarop men in de oudheid schreef over seksualiteit blijkt hoe anders onze tijd is. Velen zeggen dan ook dat de vragen die wij aan die teksten stellen volledig anachronistisch zijn en niet helder beantwoord kunnen worden. Wij kijken nu eenmaal anders naar homoseksualiteit dan toen. In onze ogen zijn de pederastische relaties uit de Griekse oudheid juridisch strafbare pedofiele relaties, en zullen de seksuele praktijken van Romeinse mannen nu, en helemaal na #Me too, veelal als aanranding en verkrachting worden omschreven. De vraag is in hoeverre we in dergelijke relaties over liefde kunnen spreken zoals wij daar nu over spreken. Is onze invulling van wat er met een liefdevolle relatie bedoeld wordt wel hetzelfde als 2000 jaar geleden?  Gelijkwaardigheid en wederzijdse instemming worden in onze tijd veel hoger gewaardeerd dan toen. Worden we toch gedwongen een eenduidig antwoord te geven dan stellen wij dat de Bijbel geen duidelijke indicatie geeft om uit te gaan van een homoseksuele oriëntatie.

Hermeneutische vragen

Voor Christenen speelt er een andere factor mee die de discussie nog complexer maakt. In de evaluatie van de beschikbare historische informatie en de exegetische conclusies dient zich een T-splitsing aan, waar een keuze gemaakt moet worden tussen twee wegen die verschillende kanten opgaan. Op dit punt van interpretatie scheiden de wegen zich en niet zozeer op grond van exegese van de Bijbelpassages zelf. Iemand als Robert Gagnon in zijn vaak aangehaalde boek, The Bible and homosexual practice: Text and hermeneutics (2001), concludeert dat homoseksuele geaardheid wel degelijk in de tijd van het Nieuwe Testament bekend was en dat er ook toen al langdurige homoseksuele relaties in liefde en trouw bestonden. Vervolgens redeneert hij dat het aannemelijk is dat Paulus hiervan op de hoogte was en dit verdisconteerd is in zijn veroordeling van de homoseksuele praktijk in Romeinen 1 als tegennatuurlijk. Zijn conclusie is dan ook dat homoseksualiteit als oriëntatie geen nieuw gezichtspunt is dat pas in de twintigste eeuw is opgekomen maar toen al bekend was, en dat Romeinen 1 ook een homoseksuele relatie in liefde en trouw als zondig omschrijft.

Echter, men kan ook van mening zijn dat men in de tijd van het Nieuwe Testament homoseksualiteit niet als oriëntatie zag. Martti Nissinen, Homoeroticism in the Biblical world: a historical perspective (1998) is voor de mensen die deze mening hebben de gezaghebbende bron. En als homoseksuele oriëntatie niet bekend was, dan is het aannemelijk dat Paulus over de homoseksuele praktijk schreef als een zelf gekozen levensstijl, maar niet als een oriëntatie. Dit roept dan de vraag op of de woorden van Romeinen 1 ons afdoende helpen in ons gesprek over homoseksualiteit. Dan is de heldere veroordeling van Romeinen 1 antwoord op een vraag die wij zo niet gesteld hebben, en geeft het gedeelte onvoldoende helderheid op de vragen waar wij wel mee worstelen. We moeten dan afwegingen maken waar de Bijbel geen eenduidig antwoord op geeft.

De afweging die iemand maakt over de historische vraag of Paulus bekend was met homoseksualiteit als oriëntatie heeft dus verstrekkende gevolgen en kan betekenen dat twee personen ondanks overeenstemmende exegese van de Bijbel toch tot andere conclusies komen. Dit is te zien in de beschikbare literatuur. Auteurs die menen dat homoseksuele geaardheid in de oudheid wel bekend was en dat Paulus ervan op de hoogte was komen veelal tot de conclusie dat ook nu homoseksuele relaties in liefde en trouw zondig zijn. Zij die betwijfelen of homoseksuele oriëntatie toen al bekend was zijn eerder geneigd om in onze tijd onder bepaalde voorwaarden ruimte te bieden aan homoseksuele relaties in liefde en trouw. [12]

We zijn dus op de weg die we in de zeven artikelen bewandeld hebben bij een T-splitsing uitgekomen waar een keuze gemaakt moet worden. Welke wordt het? Met de eerder gemaakte conclusie dat de Bijbel geen duidelijke indicatie geeft uit te gaan van een homoseksuele oriëntatie kiezen we voor de tweede optie en erkennen we dat de exegese van de besproken passages uit de Bijbel ons onvoldoende helderheid geeft op de vragen waar wij mee worstelen. Er komt dus meer bij kijken. Ook het verschil van mening in de Christelijke literatuur op dit punt geeft aan dat de eerste optie (homoseksuele oriëntatie was in de tijd van het Nieuwe Testament bekend) een te wankele basis is om verder op te bouwen.

Dit kan voor velen een hele ontnuchterende conclusie zijn. Een ieder die op grond van Bijbelse afwegingen tot een eenduidige conclusie wil komen over de thema’s rondom homoseksualiteit wordt in het bestuderen van de vele publicaties geconfronteerd met een drietal indringende vragen. Is het wel mogelijk om met behulp van de beperkte Bijbelse gegevens over homoseksualiteit tot een consensus te komen? Laat de verscheidenheid aan meningen zien dat ook andere, niet-Bijbelse afwegingen een rol spelen en dat er dus voor een weloverwogen mening meer kennis noodzakelijk is dan exegese van passages uit de Bijbel? En misschien wel de meest lastige vraag, in hoeverre wordt onze interpretatie van de Bijbel beïnvloed door overtuigingen die we reeds hebben en waarvoor we in de Bijbel ondersteuning hopen te vinden?

Willen we met elkaar het gesprek zuiver en eerlijk voeren en onze geloofwaardigheid niet verliezen dan hebben we deze vragen serieus te nemen. Dit soort vragen worden hermeneutische vragen genoemd, die niet zo zeer ingaan op de inhoud, maar meer met de wijze van uitleggen en toepassen van de Bijbel te maken hebben en het overbruggen van de tijdskloof tussen het toen van de Bijbel en het nu van deze tijd. En naarmate we ons bewust zijn van het verschil tussen toen en nu wordt die taak steeds moeilijker. Als we deze vragen serieus nemen dan erkennen we de complexiteit van het onderwerp en zullen we voorzichtig te werk gaan en er rekening mee houden dat we misschien niet tot die eenduidige antwoorden zullen komen die we hadden gehoopt.

Hoe nu verder? Het bovenstaande kan overkomen als een wel hele schamele oogst na zeven artikelen waarin het Bijbelse spreken over homoseksualiteit is verkend. Staan we nu niet met lege handen? In ieder geval niet zo vol als we gehoopt hadden. Dit hoeft echter geen teken van zwakte te zijn en is geen rede de Bijbel uit frustratie dicht te slaan en te zeggen dat die ons niet echt verder helpt. Wel zullen we moeten erkennen dat er vanwege de complexiteit geen simpele, zwart-wit antwoorden te geven zijn, en dat we niet zo maar een tekst kunnen nemen en die overplaatsen in onze tijd. We moeten ons bewust zijn dat onze wereld en beleving heel anders zijn dan die van het Oude en Nieuwe Testament. We moeten dus verder-denken en Bijbels-theologische lijnen doortrekken en toepassen op situaties die buiten het blikveld van het Bijbelse getuigenis liggen.

Op zich hoeft ons dit niet te verrassen, want dit erkennen we in veel ethische vraagstukken. Dit is ook in de Christelijke traditie gebeurd toen de kerk zich uitsprak tegen slavernij terwijl dit een geaccepteerd fenomeen was in de tijd van de Bijbel. Zo heeft de kerk ook het voorbeeld van polygamie uit het Oude Testament niet overgenomen op grond van Bijbels-theologische overtuigingen ontleend aan andere gedeeltes uit de Bijbel. Een derde voorbeeld is het instemmen met een heliocentrisch wereldbeeld waarin de aarde om de zon draait, en het afstand nemen van de kosmologie van de Bijbel. Dus ook rondom homoseksualiteit zullen we intensiever en omvattender moeten theologiseren dan alleen maar een aantal Bijbelteksten uitleggen. We zullen de gehele Bijbel moeten laten spreken en moeten luisteren naar het hele verhaal en niet alleen inzoomen op een enkel thema, en we zullen andere aanvullende bronnen naast de Bijbel moeten gebruiken, zoals de kerkelijke traditie, de wetenschap en de menselijke ervaring. Hier zullen we in een vervolg artikel verder op in gaan, maar in het eerstvolgende artikel willen we een thema aansnijden dat vaak geassocieerd wordt met homoseksualiteit, maar toch van een andere orde is; gender identiteit.

Suggesties voor gesprek

  1. In dit artikel is summier beschreven hoe de kijk op homoseksualiteit door de tijd gewijzigd is. In hoeverre herkent u deze verandering? Kunt u die ook traceren in uw eigen denken? Welke vragen hebt u als we over een homoseksuele oriëntatie spreken? Wat betekent de uitspraak van Gerrit Glas: Je hebt geen homoseksualiteit, je bent homoseksueel?
  2. De conclusie over de beperkte bruikbaarheid van het Bijbelse getuigenis over (homo-) seksualiteit voor de vragen die wij nu hebben kan een teleurstelling zijn. Bent u het met deze conclusie eens? En zo ja, hoe zouden we dan met elkaar verder moeten gaan?

Reageren

U kunt een email sturen en bijdragen aan het gesprek. In latere publicaties zullen we ook reageren op de ontvangen reacties. Het emailadres is: hetgesprek@kvdn.nl

De vorige artikelen kunt u vinden op het ledengedeelte van de website van de landelijke kerk, www.kvdn.nl.

Dit artikel of delen hiervan mogen overgenomen worden met vermelding van: Uitgave van de Kerk van de Nazarener – Nederland.

——

[1] “Gerrit Glas, “Homoseksualiteit en homo-ervaring”, in A. de Bruijne (red.) Open en Kwetsbaar, Christelijk debat over homoseksualiteit, 22. Ad Prosman, Homoseksualiteit tussen Bijbel en actualiteit, 172-182 geeft een kort overzicht van de veranderingen in het denken over homoseksualiteit in de moderne tijd aan de hand van Michel Foucaults driedelige werk over de geschiedenis van de seksualiteit.

[2] Glas, “Homoseksualiteit en homo-ervaring”, 23.

[3] Glas, “Homoseksualiteit en homo-ervaring”, 24.

[4] In 2015 werd er in the Guardian nog een discussie hierover gevoerd. Volgens Simon Copland is de visie dat homoseksualiteit aangeboren is een politieke strategie geworden die wetenschappelijk niet aanneembaar is. Daartegenover stelde Qazi Rahman dat homoseksualiteit wel een biologische oorspong heeft. Zie Asha ten Broeke, “Weg met de geboren homo’s”, Vrij Nederland, 25 augustus 2015. 

[5] Mark A. Yarhouse, Homosexuality and the Christian, a guide for parents, pastors and friends, 80.

[6] Yarhouse, Homosexuality and the Christian, 37-55.

[7] Jan Mudde bespreekt in Van sjibbolet naar sjalom, 288-297 het model van Yarhouse en heeft een aantal kritische kanttekeningen waardoor hij het model “onrijp en problematisch” (292) vindt. Echter, in het eerder genoemde artikel in Vrij Nederland, “Weg met de geboren homo’s” wordt socioloog Shamus Kahn geciteerd die een zelfde onderscheid maakt als Yarhouse.

[8] Dit wordt in de theologie de accommodatie van God genoemd. God past zich in zijn openbaring aan de mensen aan zodat zij het kunnen begrijpen. Iets wat buiten het begripsvermogen van mensen valt kan alleen op een aangepaste wijze gecommuniceerd worden. Reeds Calvijn dat er oog voor dat God in zijn openbaring beperkt wordt door wat de mens kan bevatten.   

[9] Jan Mudde, Van sjibbolet naar sjalom, 48-51.

[10] Wij volgen hierin de argumentatie van Jan Mudde, Van sjibbolet naar sjalom, 54-56.

[11] De meeste informatie over de Griekse en Romeinse oudheid is ontleend aan Jan Mudde, Van sjibbolet naar sjalom en Ad Prosman, Homoseksualiteit tussen Bijbel en actualiteit, die beiden de gezaghebbende studies over die tijd volgen.

[12] Bijvoorbeeld, Ad Prosman, Homoseksualiteit tussen Bijbel en actualiteit houdt er rekening mee dat Paulus bekend was met duurzame homoseksuele relaties (164) en is veel terughoudender in het erkennen van homoseksuele relaties in onze tijd dan Jan Mudde, Van sjibbolet naar sjalom, die betwijfelt dat er in de tijd van Paulus langdurige homoseksuele relaties bestonden zoals wij er over spreken (79).

 

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s