In het geboorteverhaal van Jezus zoals de evangelist Lukas dat vertelt, wordt de voederbak drie keer genoemd. Als Maria van haar zoon bevalt, schrijft Lukas: “Ze wikkelde hem in een doek en legde hem in een voederbak” (Lukas 2:7). Als de engelen tegen de herders over de geboorte spreken, dan geven zij een aanwijzing om hem te vinden, zoals wij nu een adres aan iemand geven: “Het pasgeboren kind ligt in een doek gewikkeld in een voederbak” (2:12). En tenslotte schrijft Lukas dat de herders het kind vonden dat in de voederbak lag (2:16).
Lukas is heel karig met informatie over de omstandigheden waarin Jezus geboren is; een stal wordt niet genoemd, ook geen os en ezel. Maar wel die voederbak! Tot drie keer toe. Daar heeft Lukas iets mee willen zeggen. De enige verdere informatie is dat er in de Betlehem geen nachtverblijf voor hen was. Daarom legden ze hem in een voederbak. Meer wordt er niet gezegd. Ook Matteüs geeft geen informatie. Alles wat wij aan de voederbak toevoegen tot een complete kerststal is ontleend aan onze fantasie, en hier en daar geïnspireerd door andere verzen uit de Bijbel.
De voederbak is dus heel prominent. Bij een voederbak moet ik altijd denken aan een houten trog waar ik als kind het voedsel in deed voor de dieren bij mijn oom op de boerderij. Het is niet het meest hygiënische voorwerp om een kind in te leggen, om van de romantiek van een kribbe met stro maar te zwijgen. Het was behoorlijk afzien. Het contrast met de boodschap van de engelen aan de herders kan niet groter zijn geweest. Zij spraken over de geboorte van een redder in de stad van David en zongen over vrede op aarde, maar de omstandigheden van de geboorte van Jezus gaven niet veel aanleiding om die woorden te geloven.
En toch is die voederbak het teken waaraan de redder te herkennen is. In de stad van David was geen plaats, daarom maar een voederbak. Daar waar je Jezus zou verwachten is hij niet, maar wel in een voederbak wat je nooit had kunnen bedenken. Dit is nog steeds heel moeilijk voor ons te begrijpen. Wij gaan naar de kerk omdat we daar verwachten God te ontmoeten. We zoeken de stilte en gaan naar een klooster, of gaan naar Opwekking omdat we Hem daar verwachten. Maar verwachten we Jezus daar meer dan thuis aan de keukentafel? Of in het plantsoen tussen de mensen die hun hond uitlaten?
De voederbak zegt ons dat Jezus in het gewone te vinden is. In het ordinaire, alledaagse leven, in de sleur van het gewone leven. En zoals Lukas het verhaal vertelt zijn de enige bezoekers bij Jezus de herders die bij de voederbak passen. Hele gewone mensen. Verwachten we Jezus nog in het alledaagse? Of moeten we juist eerst weg uit het alledaagse en een “heilige” plek zoals de kerk bezoeken?
Als we impact willen hebben in de samenleving en geloven in het wonder van de verdubbeling, dan zullen we de voederbak uit de heilige nis van de kerk moeten halen en weer plaatsen in de wijk waar wij wonen, de plek waar wij werken, of in de straten rondom het gebouw waar wij als kerk samen komen. Dan zullen wij niet moeten afwachten totdat mensen de kerk binnenlopen en hen dan heel gastvrij en welkom ontvangen, maar dan zullen wij naar de mensen toe moeten en in hun alledaagse leven Jezus ter sprake brengen in de verwachting dat Jezus daar op verborgen wijze al aanwezig blijkt te zijn. Dan zijn wij als kerk de herders, die op weg gaan en Jezus ontdekken in de “voederbak” op plaatsen waar we hem nooit hadden verwacht.