15 Johannes: Verbonden met Christus en liefde voor elkaar

Samenvatting: In dit artikel verkennen we zowel het evangelie als de brieven van Johannes. Het evangelie is sterk getuigend over wie Jezus is; de Zoon van God die mens is geworden. We zullen ingaan op de voetwassing in Johannes 13 als dé illustratie van de opdracht van Jezus om elkaar lief te hebben. Deze liefde kan alleen bloeien als de gemeenschap verbonden blijft met Christus door de heilige Geest. Hoe belangrijk de onderlinge liefde is als kenmerk van de gemeente wordt duidelijk in de eerste brief van Johannes. Tevens zullen we in die brief het belang van het belijden van zonden zien. Na deze verkenning trekken we vier conclusies die we willen meenemen in onze zoektocht naar hoe een gemeenschap als lichaam van Christus eruit ziet.

Dit is het vierde artikel in onze verkenning van de vier evangeliën. We zijn op zoek gegaan in de evangeliën om beter zicht te krijgen op hoe we gemeente van Jezus Christus kunnen zijn. We hebben geconcludeerd dat de interpretatie van de Bijbelpassages over homoseksualiteit en de toepassing voor onze situatie onvoldoende klaarheid bieden voor een breed gedragen handelwijze. Er is niet alleen verschil van mening, maar in de Bijbels-theologische afwegingen blijken de verschillende “kampen” niet echt dichter tot elkaar te komen. Mede daarom hebben we in artikel 11 gekozen voor een model van gemeente-zijn op grond van Romeinen 14-15 dat verschil van mening kan overbruggen zonder uiteen te vallen, of vleugellam te worden door polarisatie.

Dit model betekent niet dat de kerk zelf geen mening hoeft te hebben. In het dilemma van Romeinen 14-15 geeft Paulus zelf ook aan waar hij staat, en zijn omschrijving van beide posities – mensen met een zwak en met een sterk geloof – kan door de andere partij zelfs als denigrerend ervaren worden. Voor Paulus is in deze situatie niet zo zeer de positie het belangrijkste, maar hoe de gelovigen met het verschil in overtuiging omgaan, en hoe zij zich opstellen naar de mensen onder hen met een andere mening. Paulus denkt niet vanuit een wij-jullie model, maar vanuit het geheel van het lichaam van Jezus Christus dat over een bepaald niet-essentieel thema verdeeld is.

In het lezen van de evangeliën hebben we er steeds voor gekozen om vanuit de wijze waarop iedere evangelist zijn verhaal vertelt te kijken naar bepaalde passages die voor onze zoektocht belangrijk zijn. Op deze wijze kunnen we recht doen aan het unieke karakter van elk evangelie en voorkomen we dat een bepaalde interpretatie aan de tekst wordt opgelegd die door het geheel van het verhaal niet wordt ondersteund. We hebben dus voor een narratieve benadering gekozen vanuit de overtuiging dat de vier evangelisten hun theologie op verhalende wijze overbrengen op hun lezers, en dat zij alle vier hun eigen accenten leggen.

In dit artikel gaan we in op het evangelie van Johannes en nemen we ook de drie brieven van Johannes mee. Er is veel studie gedaan naar de relatie tussen de brieven en het evangelie, alsook de situatie van de gemeente of gemeentes aan en voor wie Johannes schrijft. Zonder in te gaan op de vragen rondom auteurschap zullen wij voor het gemak het steeds hebben over Johannes als schrijver van zowel de brieven als het evangelie. Verder zullen we in navolging van de consensus in de nieuwtestamentische wetenschap ervan uitgaan dat het evangelie eerder is geschreven dan de brieven, en dat de brieven aan dezelfde groep gelovigen zijn gericht als het evangelie. Zoals hopelijk uit dit artikel zal blijken helpt het gezamenlijk lezen van het evangelie en de brieven in het beter begrijpen van beide.

Het evangelie naar Johannes

In het lezen van het Johannes evangelie valt direct op hoe anders het is in vergelijking met Markus, Matteüs en Lukas. Het lijkt wel alsof Johannes een selectie heeft gemaakt uit de beschikbare verhalen. Aan het einde van zijn evangelie schrijft Johannes dat Jezus nog veel meer tekenen heeft gedaan die hij niet in zijn werk heeft opgenomen, “maar deze zijn beschreven, opdat u gelooft dat ​Jezus​ de ​Christus​ is, de ​Zoon van God, en opdat u, door te geloven, het leven zult hebben in Zijn Naam” (Joh. 20:31, zie ook 21:25). Deze focus is merkbaar in het hele evangelie. Vanaf het begin is duidelijk dat Jezus de eniggeboren zoon van God is; Johannes laat geen twijfel bestaan over de identiteit van Jezus. Het is hem erom te doen dat zijn lezers begrijpen wie Jezus is. Over het eerste wonder van Jezus, op een bruiloft te Kana, zegt Johannes dat dit het begin is van de tekenen van Jezus waardoor hij zijn heerlijkheid heeft geopenbaard (Joh. 2:11).

Johannes beschrijft in het eerste deel van zijn evangelie zeven tekenen (Joh. 2:1-11; 4:46-54; 5:1-18; 6:1-15; 6:16-21; 9:1-41; 11:1-53), die laten zien wie Jezus is als de van God gezondene. Dit geeft aan het evangelie een sterk getuigend karakter. Anders dan de andere evangelisten gaat Johannes veel minder in op het heil dat Jezus door onder andere zijn wonderen onder de mensen bracht. Alle aandacht gaat uit naar de afkomst van Jezus; hij is de zoon van God. Dit wordt ook duidelijk in de gesprekken en toespraken die Johannes beschrijft. Deze gaan veelal over de identiteit van Jezus. We kunnen eveneens zeven gespreksblokken in het eerste deel van Johannes ontdekken (Joh. 3:1-21; 4:1-26; 5:19-47; 6:22-59; 7:14-36; 8:12-59; 10:1-21). Sommige van deze zijn verbonden met de wonderen, andere niet.

De goddelijke status van Jezus wordt zo sterk in dit evangelie benadrukt dat de indruk kan ontstaan dat Jezus geen mens was. Dat sommigen in de gemeentes voor wie Johannes zijn evangelie geschreven heeft deze conclusie hebben getrokken (een leer die later docetisme werd genoemd) blijkt uit de eerste brief van Johannes. Daar waarschuwt Johannes tegen dwaalleraren die niet belijden dat Jezus in het vlees gekomen is (1 Joh. 4:1-3). Wie het evangelie aandachtig leest zal merken dat Johannes wel degelijk de menselijke status van Jezus accentueert. Dat het woord vlees geworden is (Joh. 1:14) is het geloofsinzicht dat Johannes wil doorgeven.

Dit inzicht dat de onzichtbare en verheven God zichtbaar en tastbaar is geworden in een mensengedaante is voor ons menselijk denken moeilijk te bevatten. Dit wordt in het Engels “the scandal of particularity” genoemd, dat de God van alle eeuwen die tijd en ruimte omvat het beste gekend kan worden in een historische persoon die eens geleefd heeft op aarde. Voor ons menselijk denken lijkt het dat water en vuur met elkaar verbonden worden. Dat God in een mens gekend kan worden is een geheimenis dat niet te doorgronden is. Maar het is wel het essentiële fundament voor het Christelijk geloof. Het is niet voor niets dat de vroege kerk hierover in de vierde en vijfde eeuw heftig gediscussieerd heeft totdat dit mysterie op aanvaardbare wijze werd verwoord in de geloofsbelijdenissen van Nicea-Constantinopel en Chalcedon.

De boodschap van Johannes dat het eeuwige woord vlees is geworden en in de menselijke geschiedenis een plek heeft ingenomen heeft ook ons in onze zoektocht veel te zeggen. Ons spreken over God moet vlees worden in onze daden. Een kerk die mooie woorden spreekt, een gemeente die mooie liederen zingt, maar niet in staat is deze om te zetten in concrete, zichtbare daden is niet meer dan “een dreunende gong of een schelle cimbaal” (1 Cor. 13:1). Zo’n gemeenschap gaat dan in tegen de belijdenis van Johannes dat het goddelijke woord vlees is geworden.

Ik heb u een voorbeeld gegeven

In hoofdstuk 13 begint het tweede deel van het evangelie. Johannes leidt het in met de woorden: “Toen ​Jezus​ wist dat zijn uur gekomen was dat hij uit deze wereld zou overgaan naar de Vader…” (Joh. 13:1). Vervolgens beschrijft hij hoe Jezus het gesprek aangaat met zijn discipelen terwijl zij met elkaar de paasmaaltijd vieren. Het samenzijn met zijn discipelen begint met de voetwassing en eindigt met het hogepriesterlijke gebed in hoofdstuk 17. Van een openbaar optreden van Jezus onder de mensen is geen sprake meer. De woorden die Jezus in deze hoofdstukken spreekt kunnen gezien worden als een lange afscheidsrede waarin hij zijn discipelen voorbereidt op de tijd die gaat komen als hij niet meer in het lichaam onder hen aanwezig is.

Als Jezus met zijn discipelen samen is voor de maaltijd staat hij op een gegeven moment op en begint de voeten van de discipelen te wassen. Het wassen van de voeten was iets dat de slaven of dienaren deden zodat de gastheer gastvrijheid en respect kon tonen aan de genodigden. Het was een smerig werkje omdat er allerlei vuiligheid aan de voeten zat, veel meer dan stof alleen. Door zijn bovenkleed uit te trekken neemt Jezus de positie in van een slaaf. Jezus gaat hier tegen alle gebruiken in door als hun meester zelf de voeten van zijn leerlingen te wassen. Uit de reactie van Petrus kunnen we opmaken hoe ongemakkelijk de discipelen zich voelen als Jezus dit doet. Jezus toont hier een nederige en dienende houding, die in Filippenzen als volgt verwoord is: “Hij die de gestalte van God had… deed er afstand van. Hij nam de gestalte aan van een slaaf… en als mens verschenen, heeft hij zich vernederd…” (Fil. 2:6-8).

Petrus weigert zich de voeten door Jezus te laten wassen, maar Jezus is in zijn reactie heel resoluut. Als Petrus dit niet aan hem laat gebeuren, dan kan hij niet bij Jezus horen (Joh. 13:6-8). Hij zal dit moeten ondergaan en zich zo vereenzelvigen met normen en waarden die alles op z’n kop zetten. Later aan tafel legt Jezus dan ook uit dat hij hen hiermee een voorbeeld heeft gegeven dat zij moeten navolgen (Joh. 13:12-15). Als hun Heer en meester heeft Jezus in alle nederigheid iets gedaan wat niet van hem verwacht werd; hij heeft laten zien hoe hulpvaardigheid en nederigheid er tezamen uitzien. Zo’n houding en het bijpassende handelen verwacht Jezus van zijn discipelen.

Dit voorval komt overeen met de woorden die Jezus tijdens het laatste avondmaal spreekt in Lukas. Lukas vertelt hoe er tijdens de maaltijd een discussie ontstond over wie van de discipelen de belangrijkste is (Lk. 22:24). Daar stelt Jezus het handelen van de discipelen duidelijk tegenover het machtsdenken van de wereld. “De belangrijkste van jullie moet de minste worden en de leider de dienaar. Want wie is belangrijker, degene die aanligt om te eten of degene die bedient? Is het niet degene die aanligt? Maar ik ben in jullie midden als iemand die dient” (Lk. 22:26-27). De voetwassing die Johannes beschrijft is de illustratie bij de woorden die Lukas weergeeft.

Een nieuw gebod: heb elkaar lief

Nadat Judas de maaltijd verlaten heeft gaat Jezus hier verder op door en geeft hij zijn discipelen een nieuw gebod om elkaar lief te hebben omdat deze onderlinge liefde het kenmerk van de gemeenschap van Jezus’ navolgers behoort te zijn (Joh. 13:34-35). Hieraan zullen zij te herkennen zijn. Verderop in 15:12-14,17 herhaalt Jezus dit gebod en voegt er nog aan toe dat deze liefde gekenmerkt wordt door het geven van je leven voor je vrienden. Zoals Jezus zijn leven heeft gegeven, zo wordt eenzelfde opoffering van zijn discipelen verwacht. Soortgelijke woorden had Jezus al over zichzelf gezegd als de goede herder die zijn leven geeft voor zijn schapen (Joh. 10:11,17-18). Nu vraagt hij van zijn discipelen om vanuit dezelfde instelling te leven.

Jezus verwacht dat er binnen de groep van zijn discipelen liefde zal zijn voor elkaar. De onderlinge liefde van de gemeenschap zal het kenmerk zijn waaraan de gemeenschap herkend zal worden samen met het belijden van Jezus als Zoon van God. Anders dan in Matteüs en Lukas waar Jezus ook spreekt over de liefde voor de vijand (Mt. 5:44; Lk. 6:27) en de zorg voor de mensen buiten de eigen gemeenschap wordt in Johannes heel sterk de onderlinge liefde geaccentueerd. Waar het om gaat is dat de gemeenschap de liefde van God vertaalt in liefde voor elkaar. Een liefdevolle gemeenschap reflecteert Gods liefde. In de eerste brief van Johannes wordt dit duidelijk uiteengezet: “Wij hebben lief omdat God ons het eerst heeft liefgehad. Als iemand van ons zegt: ‘Ik heb God lief,’ maar hij haat zijn broeder of zuster, is hij een leugenaar. Want iemand kan onmogelijk God, die hij nooit gezien heeft, liefhebben als hij de ander, die hij wel ziet, niet liefheeft. We hebben dan ook dit gebod van hem gekregen: wie God liefheeft, moet ook de ander liefhebben” (1 Joh. 4:19-21). De liefde die wij hebben voor God moet zichtbaar worden in de liefde voor elkaar in de gemeenschap. Anders is het een nietszeggende liefde.

In zijn afscheidsrede bereidt Jezus zijn discipelen voor op een moeilijke situatie. Net zoals Jezus door de wereld wordt gehaat en vervolgd, zo zal de wereld ook de volgelingen van Jezus haten (Joh. 15:18-20). Jezus zegt dat zij uit de synagoge gezet zullen worden (Joh. 16:2) en dat het leven zwaar zal zijn (Joh. 16:20-22). En in het hogepriesterlijke gebed bidt Jezus voor bewaring van de gemeenschap van zijn discipelen in de wereld (Joh. 17:9-19). Uit de brieven van Johannes kunnen we opmaken dat de gemeenschap inderdaad door zwaar weer is gegaan. Uit hun midden zijn valse profeten opgestaan, die de taal van de wereld spreken (1 Joh. 2:19, 26; 4:1-6; 2 Joh. 7). In deze moeilijke situatie roept Johannes dan net als Jezus de gemeente op om elkaar lief te hebben, “want de liefde komt uit God voort. Ieder die liefheeft is uit God geboren en kent God. Wie niet liefheeft kent God niet, want God is liefde” (1 Joh. 4:7-8).

Ervan uitgaande dat Johannes zijn evangelie geschreven heeft voor een gemeenschap van discipelen van Jezus die door een moeilijke tijd gaat en uit de synagoge gezet is en vervolgd wordt, is de nadruk in het evangelie op de onderlinge liefde te begrijpen. De discipelen worden opgeroepen om elkaar in solidariteit vast te houden en ondanks alle vervolging de liefde in de gemeenschap hoog te houden en er voor elkaar te zijn, ja zelfs om tot grote offers voor elkaar bereid te zijn. De onderlinge liefde staat in contrast met de haat die zij in de wereld ervaren.

Wat deze onderlinge liefde precies inhoudt wordt niet uitgewerkt. In het evangelie geeft Jezus alleen het voorbeeld van de voetwassing; liefde is in nederigheid de ander dienen. In de eerste brief van Johannes vinden we één concrete toepassing; de ander in de gemeenschap lief hebben betekent dat je je niet afsluit voor de materiële nood van een broeder of zuster maar dat je van jouw overvloed deelt (1 Joh. 3:16-17). In aansluiting hierop schrijft Johannes: “We moeten niet liefhebben met de mond, met woorden, maar waarachtig, met daden. Dan weten we dat we voortkomen uit de waarheid en kunnen we met een gerust hart voor God staan” ( 1 Joh. 3:18-19). Zoals het woord vlees werd, zo moet ook de liefde vlees worden in onze daden.

Johannes schrijft wel in zijn brief over het zich houden aan de geboden (1 Joh. 2:3; 3:24; 5:2), maar uit het evangelie is niet duidelijk wat de geboden van Jezus precies zijn behalve het gebod om elkaar lief te hebben (Joh. 13:34), elkaar de voeten te wassen (Joh. 13:14-15) en om in Jezus te geloven (Joh. 14:1). Prominent in zowel het evangelie als in de eerste brief van Johannes is het liefde gebod. Dat hier concrete daden mee bedoeld werden is duidelijk. Welke deze zijn wordt ons niet verteld. Het blijft bij de onderlinge liefde en het één zijn van de gemeenschap.

Blijf in mij, dan blijf ik in jullie

Er is echter nog een ander aspect dat we niet mogen negeren. Tijdens zijn tafelrede komt Jezus te spreken over de wijnstok. Hij gebruikt dit beeld voor een hele belangrijke boodschap. Zoals de ranken met de wijnstok verbonden zijn en via de wijnstok de voeding krijgen om vrucht te dragen, zo zijn ook de discipelen verbonden met Jezus, en vanuit die afhankelijk zijn zij tot veel in staat. “Ik ben de wijnstok”, zegt Jezus, “en jullie zijn de ranken. Als iemand in mij blijft en ik in hem, zal hij veel vrucht dragen. Maar zonder mij kun je niets doen” (Joh. 15:5).

Jezus zegt dat de Vader de wijnbouwer is. Zoals een wijnbouwer goede en  mooie druiven als vrucht verwacht zo is er ook deze verwachting naar de discipelen. Wat die vrucht is wordt duidelijk als Jezus spreekt over de onderlinge liefde (Joh. 15:9-17). Die vrucht van liefde kan alleen maar groeien als de discipelen blijven in de liefde van Christus en aan hem gehoorzaam zijn zoals Christus gehoorzaam is aan de Vader. Steeds weer vinden we in het evangelie van Johannes deze correlatie: zoals Christus in de Vader is en aan de Vader gehoorzaam is zo wordt ook van de discipelen gevraagd in Christus te zijn en hem te gehoorzamen. Dan kan de liefde, die zij via Christus van de Vader hebben ontvangen doorwerken en groeien tot de onderlinge liefde in de gemeenschap. Vandaar dat er in de brief van Johannes staat dat wij liefhebben omdat God ons eerst heeft liefgehad (1 Joh. 4:19).

We zullen deze woorden van Jezus over in hem blijven ook moeten verbinden met wat hij zegt over de heilige Geest. Verschillende malen in zijn tafelrede komt Jezus te spreken over de Parakleet (Joh. 14:16,26; 15:26; 16:7), een woord dat op verschillende manieren vertaald wordt zoals Pleitbezorger en Trooster. Jezus noemt deze Parakleet ook de heilige Geest of de Geest der waarheid. Jezus belooft zijn discipelen dat hij hen niet als wezen achter zal laten maar dat hij tot hen zal terugkeren en door de heilige Geest altijd bij hen zal zijn en in hen zal wonen (Joh. 14:16-20). De Geest zal hen alles verder duidelijk maken en de woorden van Jezus in herinnering brengen (Joh. 14:26; 16:12-16). De Geest zal ook verder van Christus getuigen (Joh. 15:26) en de wereld duidelijk maken wat zonde, gerechtigheid en oordeel is (Joh. 16:7-12).

Welk beeld ontstaat er als we dit alles samenvoegen? Jezus is van de Vader gezonden en heeft een kring van navolgers rondom zich verzameld, die opgedragen wordt in nauwe verbondenheid met hem te leven, zijn woorden te gehoorzamen en zich met zijn missie te vereenzelvigen. Het blijven in Jezus is meer dan alleen de intimiteit van de relatie proeven; het betekent ook doen wat Jezus gezegd en gedaan heeft. Als Jezus in lichamelijke gedaante niet meer bij zijn discipelen is dan is het de heilige Geest die hen onderwijst, inzicht geeft en leidt. Door Christus worden de discipelen opgenomen in de gemeenschap die Vader, Zoon en heilige Geest hebben, en ontstaat er de eerder genoemde correlatie: zoals de Vader is zo is de Zoon, en zoals de Zoon is zo zijn de discipelen door de heilige Geest. Dit is zowel een mystieke verbondenheid tussen ranken en wijnstok, maar evenzeer een missionaire participatie in het werk van Vader en Zoon. Jezus zegt: “Zoals de Vader mij heeft gezonden, zo zend ik jullie uit”, waarna hij over hen blies met de woorden: “Ontvang de heilige Geest” (Joh. 20:21-22).

De mystieke verbondenheid betekent bidden (God de Vader vragen, Joh. 15:7) en luisteren naar het Woord van God dat door de Bijbel tot ons komt (zich houden aan de geboden van Jezus). Dit gaat niet zonder het werk van de Geest die ons alles wat Jezus gezegd en gedaan heeft duidelijk zal maken (Joh. 14:26), en ons de weg zal wijzen in de zaken waar Jezus niet duidelijk over gesproken heeft (Joh. 16:12-13). Aan deze twee bronnen van gebed en Bijbel kunnen we de lofprijs toevoegen mits die duidelijk in het Woord van God verankerd is en in een nederige houding van gebed plaatsvindt. Het vrucht dragen in het handelen van de gemeenschap en het participeren in de missie van Vader en Zoon kan alleen maar vanuit de mystieke verbondenheid. Bidden zet aan tot handelen, en handelen kan niet zonder het gebed. En in zowel bidden als handelen kan de gemeenschap niet zonder de sturing van de heilige Geest.

In het evangelie van Johannes valt alle nadruk op deze mystieke verbondenheid van het blijven in Christus en de inwoning van de heilige Geest. Alleen dan kunnen de discipelen vrucht dragen en daardoor de grootheid van de Vader zichtbaar maken (Joh. 15:8). Dit kan een verklaring zijn waarom in het evangelie geen verdere praktische uitwerking wordt gegeven van wat de onderlinge liefde concreet inhoudt. Er wordt een richting aangewezen, in het vertrouwen dat wanneer de gemeenschap van discipelen in Christus blijft en zijn woorden gehoorzaamt de concrete invulling van wat liefde betekent door de heilige Geest verder duidelijk zal worden.[1]

De brieven van Johannes

We hebben al een aantal keer gewezen op de brieven van Johannes en zullen daar nu iets meer aandacht aan schenken. Uit de brieven is op te maken dat de gemeente of gemeentes aan wie Johannes schrijft in verwarring zijn geraakt door uitspraken van mensen die uit hun midden zijn voortgekomen. Als we ons inleven in de spaarzame woorden die aan deze situatie besteed worden, en de brieven lezen tegen de achtergrond van de boodschap die Johannes in zijn evangelie heeft willen doorgeven, dan krijgen we iets meer grip op de problematiek.[2]

Verweer tegen de valse profeten

Zoals al eerder beschreven betrof het verschilpunt de belijdenis over Christus. De dwaalleraren benadrukten de goddelijke identiteit van Jezus ten koste van zijn menselijke. Voor hen was Jezus de Zoon van God, maar in hun belijden over de menswording van het Woord waren zij zeer terughoudend. Hoe zij dit precies zagen weten we niet, maar we weten van leringen uit de tweede eeuw waarin Jezus werd voorgesteld als een goddelijk wezen die mens leek te zijn maar het in wezen niet was. Deze voorstellingen hebben de vroege kerkvaders steeds als dwaalleer afgewezen. In zijn reactie is Johannes heel helder en scherp: iedereen die niet belijdt dat Jezus Christus als mens gekomen is, komt niet van God en handelt vanuit de geest van de antichrist (1 Joh. 4:2-3). Ze waren wel deel van de gemeenschap, maar laten zien dat ze er nooit werkelijk bij hebben gehoord (1 Joh. 2:19).

Johannes wil de mensen in de gemeente die aan zijn kant staan bemoedigen; laat jullie niet misleiden (1 Joh. 2:26; 3:7). Maar welke argumenten draagt hij aan? Hij roept op tot onderzoek en om niet elke geest te vertrouwen (1 Joh. 4:1), maar op grond van welke criteria? In het evangelie wordt veel nadruk gelegd op de mystieke verbondenheid van het blijven in Christus, evenals op het werk van de heilige Geest die verder inzicht geeft. Als deze mensen van binnenuit de gemeente opstaan en een ander geluid laten horen, maar wel van een gelijke verbondenheid met Christus getuigen, dan is de vraag wie er gelijk heeft en op grond waarvan niet heel makkelijk te beantwoorden. Beide kanten zeggen met Christus verbonden te zijn en zich door de heilige Geest te laten leiden. De verwarring is waarschijnlijk groot geweest.

In het antwoord van Johannes op deze problematiek grijpen theologie en ethiek in elkaar. Zoals de tegenstanders te “geestelijk” naar Jezus kijken en te weinig “aards” door te veel zijn goddelijke identiteit te benadrukken ten koste van zijn mens-zijn, zo halen ze ook woord en daad uit elkaar. Hoe kunnen zij “geestelijke” woorden over God en liefde spreken als zij zelf die niet laten zien in hun “aardse” daden naar anderen in de gemeente? “Als we zeggen dat we met hem verbonden zijn terwijl we onze weg in het duister gaan, liegen we en leven we niet volgens de waarheid”(1 Joh. 1:6). En net als in het evangelie wijst Johannes in zijn eerste brief op de liefde. “De liefde komt uit God voort. Ieder die liefheeft is uit God geboren en kent God. Wie niet liefheeft kent God niet, want God is liefde” (1 Joh. 4:7-8). Om het met het beeld van Johannes 15 te zeggen; als wij als ranken verbonden zijn met de wijnstok, dan zullen wij vrucht dragen en die vrucht is liefde voor elkaar, zichtbaar in concrete daden.

Wat Johannes aan de mensen in de gemeentes meegeeft als criterium is niets anders dan de woorden van Jezus dat men aan de vruchten de boom zal herkennen. Wat beleden wordt zal zichtbaar moeten worden in ons handelen. En zoals de tegenstanders de goddelijke natuur van Jezus scheiden van zijn menselijke en zich veel te veel richten op de eerste, zo verwaarlozen zij de liefdevolle daden en spreken woorden die niets zeggen. Zoals Jakobus spreekt over een geloof dat niet zonder daden kan bestaan (Jak. 2:17), zo spreekt Johannes over een geloof dat zichtbaar wordt in de liefde voor elkaar in de gemeente.

Zoals gezegd werkt Johannes niet uit wat hij met deze liefde bedoelt behalve het ene voorbeeld in 3:17. Hij is ervan overtuigd dat de Geest die concrete uitwerking aan de gemeente duidelijk zal maken. Zij hebben namelijk de zalving ontvangen (1 Joh. 2:20,27), een verwijzing naar het werk van de Trooster of Pleitbezorger uit het evangelie van Johannes. “De zalving die u van hem ontvangen hebt is blijvend, u hebt geen leraar nodig. Zijn zalving leert u alles naar waarheid, zonder bedrog. Blijf daarom in hem, zoals zijn zalving u geleerd heeft” (1 Joh. 2:27). Meer is niet nodig.

Zondigen en niet zondigen

Als we de verschillende gedeeltes uit de eerste brief over de zonde ook meenemen in onze overweging dan kunnen we nog een stap verder komen in het begrijpen van de situatie in de gemeentes. We proeven in de brief een tegenstelling. Enerzijds wordt er gezegd dat wie uit God geboren is niet kán zondigen (1 Joh. 3:9). Anderzijds zegt Johannes dat wanneer wij zeggen nooit gezondigd te hebben wij leugenaars zijn en er blijk van geven dat zijn woord niet in ons woont (1 Joh. 1:10).

Het is aan te nemen dat de dwaalleraren uitspraken deden over God en er een levensstijl op na hielden die volgens Johannes duidelijk in overtreding was met het liefdegebod van Jezus. De dwaalleraren hebben dit waarschijnlijk ontkend, en hebben wat Johannes als zonde bestempelde zelf niet als zonde gezien. Voor Johannes is het duidelijk dat wanneer gelovigen de eigen zonde ontkennen zij zichzelf misleiden (1 Joh. 1:8). De uitspraak over het niet zondigen in 1:10 zou wel eens een uitspraak van de tegenstanders van Johannes kunnen zijn.

Vanuit een bepaalde optiek bezien kan Johannes zich ook nog wel vinden in de uitspraak van de tegenstanders. Dit laat hij merken in zijn woorden in 3:7-10 waarin hij zegt dat de Zoon gekomen is om de daden van de duivel teniet te doen, en dat wie uit God geboren is niet kan zondigen zoals goed zaad goede vruchten voortbrengt en geen slechte. Anders geformuleerd, als de ranken met de wijnstok verbonden zijn en de goede voeding krijgen dan zullen zij goede vrucht voortbrengen. Hieruit spreekt een vertrouwen in het goede werk dat God doet in het leven van de gelovigen als zij in Christus zijn.

De tegenstelling die wij proeven tussen 1 Joh. 1:10 en 3:9 wordt bij elkaar gebracht in de woorden in 1 Joh. 2:1-2: “Kinderen, ik schrijf u dit opdat u niet zondigt. Mocht een van u echter wel zondigen, dan hebben wij een pleitbezorger bij de Vader: Jezus Christus, de rechtvaardige. Hij is het die verzoening brengt voor onze zonden…”. Als wij in Christus zijn dan zijn wij in staat om niet te zondigen, want Christus is juist gekomen om de zonden weg te nemen (1 Joh. 3:5-6). Maar omdat we nu nog op weg zijn, en ons nog niet geopenbaard is wat we zullen zijn, leven we in verwachting en hoop op dat wat gaat komen (1 Joh. 3:2-4). Dit laatste betekent dat wij met onze eigen tekortkomingen en zonden geconfronteerd zullen worden, en dat wie dit ontkent zichzelf tot leugenaar maakt en een te hoge dunk van zichzelf heeft.

Johannes geeft ons in de eerste brief een gebalanceerd en pastoraal verantwoord beeld van onszelf. We zijn onderweg; wij zijn enerzijds niet meer de personen die we eens waren omdat Gods liefde in ons leven werkelijkheid is geworden en wij nu in Christus zijn. Maar anderzijds zijn we ook nog niet gearriveerd, en zullen we ons moeten blijven oefenen in het belijden van onze zonden zodat de waarheid in ons blijft. Johannes moedigt zijn gemeente juist aan om de zonde te belijden, en zegt zelfs dat wanneer ons hart ons aanklaagt God groter is dan ons hart (1 Joh. 3:20). Waar wij onszelf veroordelen zullen we in de belijdenis Gods barmhartigheid ervaren. Johannes slaat het ontkennen van zonden aan als een groter probleem, dan het erkennen en belijden van zonden.

Samenvattend kunnen we zeggen dat de dwaalleraren in de gemeentes aan wie Johannes schrijft een verkeerd belijden over Jezus hebben dat zijn uitwerking heeft in hoe zij met elkaar omgaan. Als zij ontkennen dat Jezus werkelijk mens is geworden, dan heeft Jezus zich niet helemaal gegeven, en is er sprake van een bepaalde “terughoudendheid”, die dan ook gevoeld wordt in de onderlinge liefde in de gemeente. Dan kan het gebeuren dat iemand zijn hart sluit voor een broeder of zuster in de gemeente die gebrek lijdt (1 Joh. 3:17). Daarom noemt Johannes iedere keer weer de onderlinge liefde als criterium om te kijken of iemand in Christus is, en Christus als gekomen in het vlees belijdt.

Wat nemen we mee voor ons als kerk

Na onze verkenning van het evangelie en de brieven van Johannes willen we net als in de vorige artikelen een aantal conclusies trekken, die we meenemen in onze zoektocht naar hoe wij gemeente van Jezus Christus kunnen zijn.

1. De kerk is een belijdende gemeenschap. Zoals we gezien hebben wil het evangelie van Johannes een belijdenis over Jezus communiceren. Het is Johannes om het geloof te doen in Jezus als de Zoon van God en dat wij door dit geloof zullen leven. Meer dan de andere evangelisten legt Johannes de nadruk op wie Jezus is. Deze nadruk is te verklaren vanuit de strijd met de Joden waar de gemeentes voor wie Johannes schrijft in verwikkeld waren.[3] De Joden ontkenden juist zijn goddelijke afkomst. Van alle evangeliën schildert Johannes de meest felle disputen van Jezus met de leiders van het volk over zijn eigen status (zie bijvoorbeeld de harde woorden in Joh. 8:37-47). Ook in de brieven is er sprake van een polemiek over de belijdenis wie Jezus is. Anders dan in de evangeliën is daar juist zijn menselijke identiteit in het geding.

De juiste belijdenis over Jezus als Zoon van God, gekomen in het vlees is belangrijk voor zowel onze verlossing als ook voor ons handelen. Deze belijdenis vormt het essentiële fundament van het Christelijke geloof. Dit geloof in Jezus Christus is ons behoud. Dit belijden vormt het breekpunt tussen de Christelijke en de Joodse gemeenschap, en in het verzet tegen dit belijden openbaart zich de antichrist. Johannes schildert de tegenstelling zeer scherp; licht-duisternis; leven-dood, leugen-waarheid.

De andere kant van de medaille is dat de gemeente van Jezus Christus in deze belijdenis haar éénheid vindt. In het Hogepriesterlijke gebed bidt Jezus voor de eenheid van zijn navolgers: “Laat hen allen één zijn, Vader. Zoals u in mij bent en ik in u, laat hen zo ook in ons zijn… ik in hen en u in mij. Dan zullen zij volkomen één zijn” (Joh. 17:21,23). De eenheid van de gemeente ligt niet in de horizontale eensgezindheid tussen de mensen, maar in de verticale relatie van de gemeente met Christus. Door ons geloof in Jezus Christus participeren wij in de gemeenschap tussen Vader en Zoon. Dit is het fundament waar de kerk op rust.

2. De kerk leeft in en vanuit de verbondenheid met Christus. De opdracht van Jezus naar aanleiding van de beeldspraak over de wijnstok en de ranken vormt de levensader van de gemeente: “Blijf in mij, dan blijf ik in jullie”(Joh. 15:4). Deze mystieke verbondenheid wordt bewerkt door de heilige Geest, die altijd bij de gelovigen zal zijn en hen zal leiden en inzicht geven. Maar de Geest doet de kerk ook participeren in de missie van God, zoals Jezus door de Vader in de wereld is gezonden, zo zend Jezus de gemeente door de heilige Geest de wereld in. Door de inwoning van de Geest zijn zij zelfs tot meer in staat zijn dan Jezus (Joh. 14:12).

Leven in en vanuit deze verbondenheid betekent dat de gemeente een gemeenschap is waar gebeden wordt, waar naar het Woord van God geluisterd wordt en waar de lofzang klinkt tot eer van God. Door deze drie bezigheden wordt de gemeente gevoed, ontvangt zij nieuwe inzichten en richting voor de weg die zij moet gaan. In de openbaring van Johannes wordt ons een kijkje gegund in de hemelse en toekomstige aanbidding, waar een onafzienbare menigte die niet te tellen is uit alle landen en volken staat voor de troon en voor het lam en ze hun loflied brengen (Openb. 7:9-10). De gemeente op aarde is een afspiegeling van deze hemelse lofzang.

3. De kerk wordt gekenmerkt door onderlinge liefde. De woorden van Jezus over de onderlinge liefde, geïllustreerd door de nederige houding in de voetwassing, klinken door in de eerste brief van Johannes. In een leerstellig dispuut over de belijdenis aangaande Jezus vormt niet de theologie maar de liefde voor elkaar het criterium. “Aan jullie liefde voor elkaar zal iedereen zien dat jullie mijn leerlingen zijn” (Joh. 13:35).

Deze liefde wordt niet nader uitgewerkt maar door het voorbeeld van de voetwassing laat Jezus zien hoe ver reikend de liefde van God gaat en hoe radicaal anders die is dan de waarden in de wereld. In zijn woorden aan Pilatus, maakt Jezus duidelijk dat zijn koninkrijk, en dus ook de normen en waarden van het koninkrijk niet van deze aarde zijn (Joh. 18:36). Aan Petrus maakt Jezus duidelijk dat het deel hebben aan dit koninkrijk een transformatie vraagt van de eigen wil: “Toen je jong was deed je zelf je gordel om en ging je waarheen je wilde, maar wanneer je oud wordt zal een ander je handen grijpen, je je gordel omdoen en je brengen waar je niet naartoe wilt”(Joh. 21:18).

Wat we in het bovenstaande punt gezegd hebben over de inwoning van de heilige Geest is van uitermate groot belang voor de concrete daden van liefde. Een andere gids dan de heilige Geest heeft de gemeente niet nodig (1 Joh. 2:27). De Geest zal de gemeente de weg wijzen door de woorden van Jezus aan de gemeente bekend te maken (Joh. 16:13-15). De Geest is voor de gemeente een gids in moeilijke omstandigheden, maar zal nooit los van Christus opereren, en los van het Woord.

De heiligingskerken hebben vanuit hun traditie de neiging naar wetticisme, om door middel van regels aan te geven wat als liefdevol handelen beschouwd kan worden en wat niet. Zowel het evangelie als de eerste brief van Johannes laten een andere weg zien. Het is de Geest die de gemeente de richting wijst in dezelfde lijn als de woorden en daden van Jezus. Dit biedt ruimte en flexibiliteit in het zoeken van de juiste weg, maar legt door het voorbeeld van de voetwassing de lat van wat liefde voor elkaar betekent wel heel hoog.

4. De kerk is onderweg en zal steeds haar zonden belijden.

In zijn aanmoediging om niet te zondigen, en zonden te belijden indien we toch gezondigd hebben getuigt Johannes van realisme zonder zijn hoge verwachting te temperen van het leven in verbondenheid met Christus. De kerk is een gemeenschap die onderweg is. De gelovigen zijn niet meer de personen die zij waren, maar zijn ook nog niet de personen die zij zullen zijn. Johannes waarschuwt voor de misleiding door te denken dat alles goed is, omdat het in Christus goed zou moeten zijn.

De gemeente loopt het gevaar de schijn op te houden dat alles liefdevol is omdat Gods Geest werkzaam is en de gemeenschap in verbondenheid met Christus leeft. Dan zouden allerlei zonden onbenoemd kunnen blijven. Johannes neemt hier duidelijk stelling tegen door te zeggen dat de gemeente zichzelf misleidt als zij de zonde in haar midden niet erkent. Hij roept de gemeente juist op om de zonden te belijden vanuit de overtuiging dat Christus gekomen is om verzoening te brengen voor onze zonden. Hij is het lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt (Joh. 1:29).

Wij zijn nu aan het einde gekomen van onze verkenning van de vier evangeliën, en hebben veel aanwijzingen ontvangen voor hoe wij gemeente van Jezus Christus kunnen zijn. In het volgende artikel zullen we deze conclusies verder integreren in de zoektocht van deze serie artikelen, en kijken hoe deze ons kunnen helpen in het nader uitwerken van het model op grond van Romeinen 14-15.

 

Suggesties voor gesprek

  1. Lees voor uzelf het Johannes evangelie en de brieven van Johannes in het licht van wat er in dit artikel over deze Bijbelboeken is gezegd. Wat springt er voor u uit in het Johannes evangelie in vergelijking met de andere drie? Wat wil Johannes met zijn eerste brief bereiken?
  1. Bespreek met elkaar de vier conclusies aan het einde van het artikel. Wat houden deze concreet in als we die verder uitwerken voor de gemeente van vandaag?
  1. Lees de conclusies in de afgelopen vier artikelen over de evangeliën. Als u deze 14 conclusies naast elkaar legt, wat voor een beeld van de kerk komt er dan naar voren?

 

Reageren

U kunt een email sturen naar alle leden van de kerngroep (Hans Deventer, Ed van Hoof, Stephen Overduin, Erik Groeneveld, Wilma en Antonie Holleman) en bijdragen aan het gesprek. In latere publicaties zullen we ook reageren op de ontvangen reacties. Het emailadres is: hetgesprek@kvdn.nl

De vorige artikelen kunt u vinden op het ledengedeelte van de website van de landelijke kerk, http://www.kvdn.nl, en op de blog https://antonieholleman.com.

Dit artikel of delen hiervan mogen overgenomen worden met vermelding van: Uitgave van de Kerk van de Nazarener – Nederland.


[1] Richard Hays doet deze suggestie in zijn studie over Johannes (The moral vision of the New Testament, 151).

[2] Er is veel studie gedaan naar de historische situatie van de gemeentes voor wie Johannes zijn evangelie en brieven geschreven heeft. Ook worden vaak verbanden gelegd met gnostieke dwaalleren die in een iets latere periode de kerkelijke gemeenschappen parten hebben gespeeld. Ook al moet men de nodige voorzichtigheid in acht nemen omdat veel ons niet bekend is, toch helpen deze studies ons een beter beeld te krijgen van zowel het evangelie als de brieven.

[3] Over de polemiek tussen de Johanneïsche gemeentes en de synagoge is veel geschreven. Zie bijvoorbeeld de inleiding tot dit thema in het commentaar van Lincoln, The Gospel according to John, Black’s New Testament Commentary (2005), 59-81.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s